Maximale steunpuntzetting

Id-b4f155d9-8082-6137-27d1-747955aaf810

Eigenschappen

Id321
Label (nl)Maximale steunpuntzetting
VraagIn paragraaf 10.1 wordt aanvullend op artikel 2.4.9 (1)P een maximale steunpuntzetting van 50 mm gegeven nadat de dekconstructie is aangebracht. De NEN-EN 9997-1+C2:2017, H(4) geeft ruimte voor grotere zettingen mits de relatieve rotaties binnen aanvaardbare grenzen blijven en mits de totale zetting geen problemen geeft met aansluitingen van nuts-leidingen. Voor een middensteunpunt van een statisch bepaald viaduct (2x25 m) dat op staal gefundeerd kan worden (sterkte is geen probleem), blijkt de maximale zetting een kritische eis door aanwezigheid van cohesieve grondlagen op 10 m diepte, met name vanwege het tijdsafhankelijk aspect en daarbij behorende onzekerheid in grondparameters. Bij een zettingsverschil van bvb 0.10 m ontstaat een knik van 0.8%, acceptabel volgens ROK 1.2 6.1, art 7.4.1 (1% is toegestaan). In ROK 1.3 is deze echter eis komen te vervallen. Bovendien kan de tijdsafhankelijke zetting gecompenseerd worden door vijzelen of gecorrigeerd worden als een nieuwe overlaging plaats vind, door er in het ontwerpstadium al rekening mee te houden. Het voorbelasten van het middensteunpunt is onwenselijk. Is deze zienswijze acceptabel en kan daarmee van de zettingseis worden afgeweken? Zo ja, wat mag dan de maximale knik zijn i.v.m. wegcomfort?
AntwoordDe maximale steunpuntszetting zoals vermeld in artikel 2.4.9 (1)P van de ROK is een praktische waarde die in het algemeen aangehouden kan worden. Zie ook artikel 2.4.9 (1)P en bijlage H van de NEN 9997-1+C2:2017:

Voor vervormingen in de horizontale richting wordt over het algemeen voor de bruikbaarheidsgrenstoestand (BGT) een praktische nominale waarde aangehouden die gelijk is gesteld aan de voor de bouwconstructie geldende toleranties. Hiervoor wordt in het algemeen aangehouden ten hoogste 50 mm. En: Voor normale constructies met afzonderlijke funderingen zijn totale zettingen tot 50 mm in het algemeen toelaatbaar. Grotere zettingen kunnen toelaatbaar zijn mits de relatieve rotaties binnen aanvaardbare grenzen blijven en mits de totale zetting geen problemen geeft met aansluitingen van nutsleidingen, of leidt tot scheefstand enz.

Vanuit deze achtergrond kan beredeneerd worden dat de 50 mm geen absolute waarde is, maar bezien zou moeten worden in relatie tot de omgeving. Als het gehele viaduct 100 mm zakt dan mag een individueel steunpunt nog 50 mm extra zakken, maar niet meer dan 30 mm meer dan een naastgelegen steunpunt. Dit geeft ruimte om in het ontwerp rekening te houden met een totale zakking, mits ook voldaan wordt aan onder andere: de rotatie-eisen, de aansluitingen, hemelwaterafvoer (laagste punt), verschilzettingen in het alignement, schuinstand, maximale uiterste zetting, etc. De constructie moet natuurlijk wel in staat zijn om deze extra vervormingen op te kunnen nemen en de vervormingen moeten toelaatbaar zijn in het wegontwerp.

Tijdens het ontwerp is het echter wel van belang om de juiste afwegingen te blijven maken. Funderen op staal lijkt in deze situatie niet de meest economische/duurzame oplossing als ook het beheer en onderhoud wordt meegenomen. Het corrigeren van zettingen door vijzelen in de beheer- en onderhoudsfase is dan ook niet acceptabel. Een zettingsanalyse dient aan te tonen dat er wordt voldaan aan de verschilzakkingen tussen de steunpunten.

De eisen voor maximale knik (etc.) i.v.m. wegcomfort zouden vast moeten liggen in het contract. Standaard geldt voor de ‘bovenbouw’ van een weg: BB.AO.010: Het verschil in Langshelling van de Deklaag aan de ene zijde en de Deklaag aan de andere zijde van een dwarsnaad of voeg/voegovergang dient bij ingebruikneming tussen – 1:375 en 1:375 te zijn tenzij op grond van eis BB.BO.040 een Tegenhelling is toegestaan om restzettingsverschillen te vereffenen. BB.BO.040: Een baanbreed nieuw aangelegde Bovenbouw dient een lengteprofiel te hebben conform het geometrisch wegontwerp uit de ontwikkelfase, met dien verstande dat bij aansluiting van een Verharding op een vast gefundeerd kunstwerk een Tegenhelling tot 1:150 is toegestaan op voorwaarde dat met een zettingsanalyse conform Eisen Onderbouw [EB.2] is aangetoond dat dit doelmatig is om het effect van

restzettingsverschillen te vereffenen. De tolerantie op deze eis bedraagt + 15 mm
Brondocument1.4

Relaties

VertrekpuntRelatieEindpunten
Maximale steunpuntzettingEis aan Objecttype

Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 31 mrt 2024 om 23:45.