Eisen
Link | Eisnummer | Onderwerp | Eistekst | Paragraaf | Paragraafnummer Eurocode | Thema | Periode | Objecttype | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
ROK-0001 | ROK-0001 | NEN-EN 1990 | Aan bruggen mogen geen leidingen voor transport van brandbare, explosieve of agressieve vloeistoffen of gassen worden bevestigd. | A2.1 (1) | Toepassing voor bruggen | Civiel | Ontwerpfase Uitvoeringsfase | Brug | ||||||
ROK-0002 | ROK-0002 | NEN-EN 1990 | Voor vervangbare onderdelen als bijvoorbeeld opleggingen, voegovergangen en (geluid)schermen zijn in de ROK of in de betreffende RTD afwijkende ontwerplevensduren voorgeschreven. | A2.1 (1) | Toepassing voor bruggen | Civiel | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0003 | ROK-0003 | NEN-EN 1990 | In aanvulling op NEN-EN 1990 + NB geldt: (8) Voor bruggen waarover zowel wegverkeer als spoorwegverkeer wordt afgewikkeld moet voor de bruikbaarheidsgrenstoestand en uiterste grenstoestand worden uitgegaan van het gelijktijdig voorkomen van extreme wegverkeers- en spoorwegverkeersbelastingen. Bij de toetsing op vermoeiing moet met gelijktijdigheid van voorkomen van wegverkeers- en spoorwegverkeersbelastingen rekening zijn gehouden. | A2.2.1 | Toepassing voor bruggen | Civiel | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0004 | ROK-0004 | NEN-EN 1990 | Aardbeving moet worden beschouwd voor bruggen (bekende bijzondere belasting). De aardbevingsbelasting bestaat uit een gebiedsafhankelijk horizontale versnelling en een verticale versnelling volgens de ROK bepalingen bij NEN-EN 1998-1 - ROK-0407. Alleen bruggen in gevolgklasse 3 hoeven op aardbevingen te worden ontworpen. | A2.3.2 | Toepassing voor bruggen | Civiel | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0005 | ROK-0005 | NEN-EN 1990 | Voor bruikbaarheidseisen en –criteria wordt tevens verwezen naar A2.4.2(3). | A2.4.1 (2) | Toepassing voor bruggen | Civiel | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0006 | ROK-0006 | NEN-EN 1990 | Toetsing aan het profiel van vrije ruimte van de onderdoorgaande rijbaan of vaarweg moet worden uitgevoerd uitgaande van de frequente waarde van de verkeersbelasting. Windbelasting en thermische belastingen hoeven voor die toets niet te worden beschouwd. Eventuele tijdsafhankelijke vervormingen (beton) moeten in rekening worden gebracht. Bij betonnen bruggen voor wegverkeer moet in verband met het voorkomen van trillingshinder de elastische doorbuiging ten gevolg van de frequente waarde van de verkeersbelasting voldoen aan: Uel ≤ L / 1000 voor L ≤ 3 m | A2.4.2 (3) | Toepassing voor bruggen | Civiel | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0007 | ROK-0007 | NEN-EN 1990 | Bruggen van Rijkswaterstaat moeten worden ingedeeld in gevolgklasse 3. | B.3.1 | Toepassing voor bruggen | Civiel | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0008 | ROK-0008 | NEN-EN 1990 | Voor specifieke ontwerpaspecten in verband met tunnelveiligheid wordt verwezen naar de Landelijke Tunnelstandaard (LTS). | 1.1 (1) | Toepassing voor tunnels | Civiel | Ontwerpfase | Tunnel | ||||||
ROK-0009 | ROK-0009 | NEN-EN 1990 | Advies: Voor tunnels is het toegelaten om gebruik te maken van alternatieve ontwerp- en berekeningsregels, verschillend van de regels zoals in deze ROK gegeven zijn, op voorwaarde dat is aangetoond dat de alternatieve regels overeenstemmen met de van belang zijnde beginselen en ten minste gelijkwaardig zijn wat betreft de constructieve veiligheid, bruikbaarheid en duurzaamheid, die zou mogen worden verwacht bij gebruikmaking van de ROK. Dit moet voor de start van het ontwerp afgestemd worden met de beheercommissie van de ROK (ROK-info@rws.nl). | 1.4 (5) | Toepassing voor tunnels | Civiel | Ontwerpfase | Tunnel | ||||||
ROK-0010 | ROK-0010 | NEN-EN 1990 | Voor tunnels gelden ten minste de volgende ontwerplevensduren:
| 2.3 (1) | Toepassing voor tunnels | Civiel | Ontwerpfase | Tunnel | ||||||
ROK-0011 | ROK-0011 | NEN-EN 1990 | Voor de γ- en ξ-waarden moeten de waarden voor gebouwen worden aangehouden, zoals opgenomen in NEN-EN 1990/NB, A.1.3.1. In de onderliggende eisen zijn de waarden voor gevolgklasse 2 en 3 overgenomen met aanvullingen voor de belasting door (grond)water. Voor de belastingsfactoren voor verkeersbelasting wordt verwezen naar NEN-EN 1990/NB, A.2.3.1. | A.1.3.1 | Toepassing voor tunnels | Civiel | Ontwerpfase | Tunnel | ||||||
ROK-0012 | ROK-0012 | NEN-EN 1990 | Tunnels in en onder hoofdwegen en onder hoofdvaarwegen moeten worden ingedeeld in gevolgklasse 3. | B.3.1 | Toepassing voor tunnels | Civiel | Ontwerpfase | Tunnel | ||||||
ROK-0013 | ROK-0013 | NEN-EN 1990 | Voor geluidsschermen op kunstwerken in- en over hoofdwegen en hoofdvaarwegen moeten een ontwerplevensduur van 50 jaar en gevolgklasse 3 worden aangehouden. | A.1.1 (1) | Toepassing voor geluidschermen | Civiel | Ontwerpfase | Geluidsscherm | ||||||
ROK-0014 | ROK-0014 | NEN-EN 1990 | Voor verkeerkundige draagconstructies moeten een ontwerplevensduur van 50 jaar en gevolgklasse 2 worden aangehouden. | A.1.1 (1) | Toepassing voor verkeerskundige draagconstructies | Civiel | Ontwerpfase | Verkeerskundige draagconstructie | ||||||
ROK-0015 | ROK-0015 | NEN-EN 1991-1-1 | Tot de blijvende belastingen van tunnels moet bijvoorbeeld ook ballastbeton, zandaanvulling tussen onderwaterbetonvloer en constructievloer, gewicht onderwaterbetonvloer en verankerd vulbeton in graafkamers van caissons worden gerekend. | 2.1 (1) | Algemene belastingen – Volumieke gewichten, eigengewicht en opgelegde belastingen voor gebouwen | Civiel | Ontwerpfase | Tunnel | ||||||
ROK-0016 | ROK-0016 | NEN-EN 1991-1-1 | De belastingen door grond op constructies (bijvoorbeeld ecoducten) moeten zijn beschouwd als blijvende belastingen. In dit kader wordt opgemerkt dat volgens NEN-EN 1991-1-1, 2.1 (2) voor het grondgewicht een bovengrens- en ondergrenswaarde moet worden aangehouden en dat volgens 2.1 (5) rekening moet worden gehouden met veranderingen in vochtgehalte en dikte. Indien geen informatie beschikbaar is over een eventuele verandering van de dikte gedurende de levensduur, mag worden aangenomen dat de bovengrens voor de dikte van het grondpakket 1,25 maal de gemiddelde dikte van het grondpakket (= bijvoorbeeld de ontwerpwaarde uit ecologische voorwaarden bij ecoducten) bedraagt met een minimum van de gemiddelde dikte vermeerderd met 0,25 meter. Tevens moet rekening worden gehouden met de grondwaterstand en mogelijke wateraccumulatie op de constructie. Rekening moet worden gehouden met plaatselijke belastingen door ophoping van grond als gevolg van het aanbrengen van het grondpakket in de uitvoeringsfase op bijvoorbeeld ecoducten. | 2.1 (4)P | Algemene belastingen – Volumieke gewichten, eigengewicht en opgelegde belastingen voor gebouwen | Civiel | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0017 | ROK-0017 | NEN-EN 1991-1-1 | Voor ecoducten en andere constructies die met grond zijn afgedekt, geldt dat met Rijkswaterstaat moet worden overlegd of naast de blijvende belasting ook rekening moet worden gehouden met een opgelegde belasting door voertuigen (brandweer, onderhoudsvoertuigen). Indien hierover geen nadere afspraken zijn gemaakt, moet als verkeerbelasting uit worden gegaan van minimaal het tandemstelstel LM1 met αQ = 0.5 volgens NEN-EN 1991-2. Rekening moet worden gehouden met plaatselijke belastingen door voertuigen tijdens het aanbrengen van het grondpakket. | 2.2 (1)P | Algemene belastingen – Volumieke gewichten, eigengewicht en opgelegde belastingen voor gebouwen | Civiel | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0018 | ROK-0018 | NEN-EN 1991-1-1 | Voor betonnen bruggen moet in de berekening een asfaltpakket worden aangehouden van ten minste (140 + a) mm. Voor de maat a geldt: a = (L-30) / 4 waarbij 0 mm ≤ a ≤ 30 mm waarin: a = uitvulling in mm L = grootste overspanning in m De maat a wordt enkel in rekening gebracht voor uitvullingen van onvlakheden en zeegafwijkingen. Uitvullingen om andere redenen moeten apart in rekening worden gebracht. | 5.2.3 (3) | Algemene belastingen – Volumieke gewichten, eigengewicht en opgelegde belastingen voor gebouwen | Civiel | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0019 | ROK-0019 | NEN-EN 1991-1-1 | Bij toepassing van vloeistofleidingen in/aan/onder/op dekken van kunstwerken moet rekening worden gehouden met het gewicht van een volledig gevulde leiding en het effect ervan op de belasting van de constructie. Bij toepassing van leidingen en leidingkanalen in holle ruimtes van kunstwerken of dekken van kunstwerken moet rekening worden gehouden met een eventuele lekkage van de leiding en het effect ervan op de belasting van het dek (belasting door vloeistof in deze ruimtes als gevolg van de lekkage). | 5.2.3 (4) | Algemene belastingen – Volumieke gewichten, eigengewicht en opgelegde belastingen voor gebouwen | Civiel | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0020 | ROK-0020 | NEN-EN 1991-1-1 | Advies: Er mag worden uitgegaan van de nominale waarden van het eigen gewicht voor leuningen, veiligheidskeringen, afscheidingen, opstaande randen en andere brugaccessoires. | 5.2.3 (5) | Algemene belastingen – Volumieke gewichten, eigengewicht en opgelegde belastingen voor gebouwen | Civiel | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0021 | ROK-0021 | NEN-EN 1991-1-1 | Statische horizontale belastingen op leuningen en keringen (niet geschikt als voertuigkering) op kunstwerken moeten zijn ontleend aan Bijlage NB.A. Voor een leuning als tweede kering (achter de voertuigkering) wordt verwezen naar de belastingen volgens ROK paragraaf 5.8, 4.8 (1) - ROK-0074. Voor windbelasting (inclusief vermoeiing) op leuningen en keringen wordt verwezen naar ROK paragraaf 5.4 - ROK-0026, ROK-0027 en ROK-0028. Voor overige eisen met betrekkingen tot leuningen en keringen op kunstwerken wordt verwezen naar ROK paragraaf 13.10 - ROK-0464 en ROK-0465. | 6.4 (1) | Algemene belastingen – Volumieke gewichten, eigengewicht en opgelegde belastingen voor gebouwen | Civiel | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0022 | ROK-0022 | NEN-EN 1991-1-1 | Voor het gewicht van uitgehard/niet-uitgehard, gewapend/ongewapend normaal beton, licht beton en zwaar beton moet NEN-EN 1991-1-1 tabel A.1 bijlage A worden aangehouden. Indien de hoeveelheid wapening leidt tot een volumiek gewicht groter dan 25 kN/m3, moet met dit hogere volumieke gewicht rekening gehouden worden. Voor brugdekken van lichtbeton moet voor de gewichtsklasse LC de maximale waarde voor het volumieke gewicht van de betreffende klasse worden aangehouden. Voor het gewicht van onderwaterbeton moet als ondergrens een volumiek gewicht γ van 23 kN/m3 worden aangehouden. | A.1 | Algemene belastingen – Volumieke gewichten, eigengewicht en opgelegde belastingen voor gebouwen | Civiel | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0023 | ROK-0023 | NEN-EN 1991-1-1 | Voor het gewicht van staal volgens tabel A.4 bijlage A moet de hoogste waarde voor het volumieke gewicht worden aangehouden. | A.4 | Algemene belastingen – Volumieke gewichten, eigengewicht en opgelegde belastingen voor gebouwen | Civiel | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0024 | ROK-0024 | NEN-EN 1991-1-1 | In afwijking van tabel A.6 in bijlage A moet voor het gewicht van zeer open asfaltbeton en dicht asfaltbeton een volumiek gewicht γ van 23.0 kN/m3 worden aangehouden. | A.6 | Algemene belastingen – Volumieke gewichten, eigengewicht en opgelegde belastingen voor gebouwen | Civiel | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0025 | ROK-0025 | NEN-EN 1991-1-2 | Voor tunnels geldt dat de delen van de tunnel die belast worden met een brand volgens de koolwaterstofkromme of de RWS-brandkromme moeten voldoen aan de aanvullende eisen die in deze paragraaf van de ROK gesteld worden. Voor die delen die belast worden met een standaardbrandkromme mogen de eisen en tabellen uit de Eurocode voor standaard brand gevolgd worden. | Algemene belastingen – Belasting bij brand | Civiel | Ontwerpfase | Tunnel | |||||||
ROK-0026 | ROK-0026 | NEN-EN 1991-1-4 | Vermoeiing door windbelasting moet in acht zijn genomen voor daarvoor gevoelige constructies (zoals bijvoorbeeld geluidsschermen en verkeerskundige draagconstructies, beide zoals genoemd in ROK Tabel 1-1). Met vermoeiing door windbelasting wordt hier bedoeld vermoeiing door het variabel zijn van de wind in de tijd als gevolg van bijvoorbeeld vlagen. Voor de vermoeiingsbelasting wordt verwezen naar NEN-EN 1991-1-4, bijlage B.3. Aanvullend onderzoek toont aan dat in het gebied Ng <10 4, Δ S/Sk functie van de eigenfrequentie en de hoogte, hoger dan bijlage B.3 kan uitvallen. In plaats van bijlage B.3 moet daarom tabel T0026 worden toegepast, waarin ook de omrekening van overschrijdingsfrequentie naar een discreet spectrum is verwerkt (aantallen wisselingen per grootte van de windbelasting). Voor tussenliggende waarden van de eigenfrequentie en de hoogte mag Δ S/Sk lineair worden geïnterpoleerd. Het aantal lastwisselingen is gebaseerd op een referentieperiode van 50 jaar. Bij een afwijkende referentieperiode moet het aantal lastwisselingen (n) evenredig vergroot of verkleind worden. Aerodynamische aspecten, en vermoeiing als gevolg daarvan, zoals vortex en flutter, moeten volgens de daarvoor bestemde delen van NEN-EN 1991-1-4 worden beschouwd. | 2 (5) | Algemene belastingen – Windbelasting | Civiel | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0027 | ROK-0027 | NEN-EN 1991-1-4 | Voor de terreincategorie moet worden uitgegaan van terreincategorie II (Onbebouwd gebied), tenzij terreincategorie 0 (Zee of Kustgebied aan zee) van toepassing is. Het windgebied moet volgens figuur NB.1 worden gekozen. Los van dit uitgangspunt moet rekening worden gehouden met het effect van nabijgelegen, dan wel geplande hogere bouwwerken volgens 4.3.4(1). | 4.3.2 (2) | Algemene belastingen – Windbelasting | Civiel | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0028 | ROK-0028 | NEN-EN 1991-1-4 | Voor de bepaling van de extreme stuwdruk moet gebruik worden gemaakt van uitdrukking (4.8) of van tabel NB.5 (rekening houdend met de referentieperiode). Bij gebruik van uitdrukking (4.8) mag de blootstellingstellingsfactor alleen bepaald worden met uitdrukking (4.9) en mag geen gebruik worden gemaakt van figuur 4.2. | 4.5 (1) | Algemene belastingen – Windbelasting | Civiel | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0029 | ROK-0029 | NEN-EN 1991-1-5 | Voor tunnels moeten de volgende temperatuurverdelingen worden aangehouden. De gegeven waarden moeten in rekening worden gebracht zonder het gebruik van correctiefactoren (momentaanfactoren zijn gelijk aan 1)
| 4 (2) | Algemene belastingen – Thermische belasting | Civiel | Ontwerpfase | Tunnel | ||||||
ROK-0030 | ROK-0030 | NEN-EN 1991-1-6 | Voor de uitvoeringfase moeten de klimaatbelastingen (wind en temperatuur) worden aangehouden met een referentieperiode gelijk aan de ontwerplevensduur van de definitieve constructies. | 3.1 (5) | Algemene belastingen – Belastingen tijdens uitvoering | Civiel | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0031 | ROK-0031 | NEN-EN 1991-1-6 | Advies: Voor de belasting door ijs(druk) wordt verwezen naar NEN-EN 1991-1-7/NB 5.4. | 4.9 (6) | Algemene belastingen – Belastingen tijdens uitvoering | Civiel | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0032 | ROK-0032 | NEN-EN 1991-1-6 | In aanvulling op tabel 4.1 moet voor dat de gelijkmatig verdeelde bouwbelasting door personeel (met handgereedschap) worden aangehouden: <tbody> </tbody>
Hierbij is A het belaste gedeelte van het dek in m2, waarbij de plaats van dit belaste gedeelte zo ongunstig mogelijk aangenomen moet worden. | 4.11.1 (1) | Algemene belastingen – Belastingen tijdens uitvoering | Civiel | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0033 | ROK-0033 | NEN-EN 1991-1-6 | Bij de berekening van hulpconstructies moet worden uitgegaan van CC3 voor constructies in en boven een in gebruik zijnde hoofd(vaar)weg en CC2 voor overige constructies. | A.2.1 | Algemene belastingen – Belastingen tijdens uitvoering | Civiel | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0034 | ROK-0034 | NEN-EN 1991-1-6 | Bij het vervangen van opleggingen moeten CUR-Aanbevelingen 68 en 81 worden toegepast met de volgende aanvullingen en wijzigingen op CUR-Aanbeveling 68: Gevolgklasse | Annex B (2) | Algemene belastingen – Belastingen tijdens uitvoering | Civiel | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0035 | ROK-0035 | NEN-EN 1991-1-7 | Toelichting op artikel 3.3 en 3.4. | 3.3/3.4 | Algemene belastingen – Buitengewone belastingen: stootbelastingen en ontploffingen | Civiel | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0036 | ROK-0036 | NEN-EN 1991-1-7 | Voor voetgangersbruggen en voor tijdelijke bruggen moeten dezelfde stootbelastingen door wegvoertuigen (aanrijding) worden aangehouden als voor overige typen bruggen. | 4.1 (1) | Algemene belastingen – Buitengewone belastingen: stootbelastingen en ontploffingen | Civiel | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0037 | ROK-0037 | NEN-EN 1991-1-7 | De reductiefactor √(1-d/db) mag voor de bepaling van de equivalente statische kracht niet worden toegepast behalve voor stootbelastingen op tijdelijke constructies. | 4.3.1 (1) | Algemene belastingen – Buitengewone belastingen: stootbelastingen en ontploffingen | Civiel | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0038 | ROK-0038 | NEN-EN 1991-1-7 | Binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn moet voor constructies over of grenzend aan wegen in NEN-EN 1991-1-7 tabel NB.2 - 4.2 uit worden gegaan van verkeerscategorie “Autosnelwegen, provinciale wegen en hoofdwegen”. In tabel NB.2 - 4.2 moet “x” gedefinieerd worden als: x = richting // wegas, onafhankelijk van de rijrichting. Afschermende constructies voor wegen die voldoen aan NEN-EN 1317 worden bij nieuwbouw niet beschouwd als een beperkende maatregel om een stootbelasting door wegverkeer tegen de bovenbouw te reduceren of te voorkomen. | 4.3.2 (1) | Algemene belastingen – Buitengewone belastingen: stootbelastingen en ontploffingen | Civiel | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0039 | ROK-0039 | NEN-EN 1991-1-7 | Er moet rekening worden gehouden met de bijzondere belasting tegen een ondersteunend element als gevolg van kantelen van de trein tegen de steunpunten volgens OVS00030-6, hoofdstuk 10, 6.7.4. | 4.5 (1) | Algemene belastingen – Buitengewone belastingen: stootbelastingen en ontploffingen | Civiel | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0040 | ROK-0040 | NEN-EN 1991-1-7 | Voor Klasse B constructies moet rekening worden gehouden met het feit dat door de vergunning verlenende instantie (bijvoorbeeld Prorail) aanvullende voorwaarden kunnen worden gesteld. Het beleid van RWS zal erop gericht zijn om ondersteuningen ver van het spoor te plaatsen (bij voorkeur verder dan PVR+3m). In afwijking van de Nationale Bijlage moeten bij klasse B constructies in gevolgklasse CC3 de krachten zijn ontleend aan tabel NB.4 – 4.4, vermenigvuldigd met een factor 1,0. | 4.5.1.5 (1) | Algemene belastingen – Buitengewone belastingen: stootbelastingen en ontploffingen | Civiel | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0041 | ROK-0041 | NEN-EN 1991-1-7 | In aanvulling op de voorgeschreven scheepsstoten, moeten de volgende buitengewone belastingen door scheepvaartverkeer in rekening worden gebracht:
Gezonken (zee)containers moeten worden beschouwd als gezonken schip. Zie onderliggende eisen. | 4.6 | Algemene belastingen – Buitengewone belastingen: stootbelastingen en ontploffingen | Civiel | Ontwerpfase | Nat kunstwerk Tunnel | ||||||
ROK-0042 | ROK-0042 | NEN-EN 1991-1-7 | Voor het bepalen van de stootkrachten moeten de deterministische waarden worden aangehouden volgens de ROK aanvulling op 4.6.2 (1)-NEN-EN 1991-1-7, ROK-0716 of waarden verkregen uit een probabilistische analyse, waarin onder meer de verschillende scheepvaartklassen, geladen en ongeladen situatie, bijbehorende bevaarbare waterstanden, getijdebeweging en alle mogelijke aanvaarhoeken worden beschouwd. De bezwijkkans van het kunstwerk als gevolg van stootbelasting uit rivier- en kanaalverkeer mag niet groter zijn dan 10-5/jaar, in lijn met NEN-EN 1991-1-7, 3.2 (1). Toepassing van voornoemde probabilistische analyse vereist instemming, verkregen via het ROK-loket. | 4.6.1 (5) | Algemene belastingen – Buitengewone belastingen: stootbelastingen en ontploffingen | Civiel | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0045 | ROK-0045 | NEN-EN 1991-1-7 | Dit artikel is niet van toepassing. | 4.6.2 (2) | Algemene belastingen – Buitengewone belastingen: stootbelastingen en ontploffingen | Civiel | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0046 | ROK-0046 | NEN-EN 1991-1-7 | In aanvulling op dit artikel moeten alle mogelijke boegvormen worden beschouwd. | 4.6.2 (3) | Algemene belastingen – Buitengewone belastingen: stootbelastingen en ontploffingen | Civiel | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0047 | ROK-0047 | NEN-EN 1991-1-7 | In afwijking op de Nationale Bijlage, 4.6.3 (1) behorend bij NEN-EN 1991-1-7 is onderstaande tekst van toepassing voor een harde botsing tegen starre constructies. Starre constructies die kunnen worden aangevaren door zeeschepen met een aanvaarhoek van 63 graden tot 90 graden moeten worden berekend op de aanvaarkrachten als beschreven in onderstaande tabel T0047. Starre constructies die kunnen worden aangevaren door zeeschepen met een aanvaarhoek kleiner dan 63 graden moeten worden berekend met de formules als voorgeschreven in de ROK aanvulling op 4.6.2 (1) (ROK-0716) en een aanvaarkracht als voorgeschreven in tabel T0047 onder Fdx. | 4.6.3 (1) | Algemene belastingen – Buitengewone belastingen: stootbelastingen en ontploffingen | Civiel | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0048 | ROK-0048 | NEN-EN 1991-1-7 | In aanvulling op dit artikel moeten alle mogelijke boegvormen worden beschouwd. | 4.6.3 (2) | Algemene belastingen – Buitengewone belastingen: stootbelastingen en ontploffingen | Civiel | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0049 | ROK-0049 | NEN-EN 1991-1-7 | Dit artikel is niet van toepassing. Voor de stootkracht door wrijving (FR) zie het gedeelte over de zijdelingse kracht bij aanvaarhoeken kleiner dan 63o in de aanvulling op NEN-EN 1991-1-7, 4.6.3 (1). | 4.6.3 (3) | Algemene belastingen – Buitengewone belastingen: stootbelastingen en ontploffingen | Civiel | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0050 | ROK-0050 | NEN-EN 1991-1-7 | Bij tunnels volgens de categorieën B, C, D of E hoeft, in relatie tot het interne risico, voor de verkeerskokers geen rekening te worden gehouden met ontploffingen. Voor tunnels volgens categorie A moet alleen met de effecten van een ontploffing rekening worden gehouden als de specifieke omstandigheden, in relatie tot het externe risico, daar aanleiding toe geven. In de betonconstructie ingebedde rioleringsbuizen moeten bestand zijn tegen een constante interne overdruk van 800 kN/m.2 | 5.1 (1)P | Algemene belastingen – Buitengewone belastingen: stootbelastingen en ontploffingen | Civiel | Ontwerpfase | Tunnel | ||||||
ROK-0051 | ROK-0051 | NEN-EN 1991-1-7 | Bij kunstwerken moeten maatregelen worden getroffen in geval van aanwezigheid van (drijf)ijs. Deze maatregelen bestaan uit, beschermende maatregelen die het optreden van ijsbelasting voorkomen of beperken en/of constructieve maatregelen die de constructie bestand doen zijn tegen de optredende ijsbelastingen. Informatie over ijsbelastingen is te vinden in de EAU 2012, CUR Rapport 166 en Stuvorapport 59. | 5.4 | Algemene belastingen – Buitengewone belastingen: stootbelastingen en ontploffingen | Civiel | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0052 | ROK-0052 | NEN-EN 1991-1-7 | Voor de bepaling van de locatie waar aardbeving in rekening moet worden gebracht en de grootte van het aardbevingseffect (verticale en horizontale versnellingen) wordt verwezen naar de ROK bepalingen bij NEN-EN 1998-1 - ROK-0407. | B.4.1 | Algemene belastingen – Buitengewone belastingen: stootbelastingen en ontploffingen | Civiel | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0053 | ROK-0053 | NEN-EN 1991-2 | De verkeersbelasting volgens deze norm is ook van toepassing op door verkeer belaste delen van kunstwerkencategorieën anders dan bruggen. | 1.1 (3) | Verkeersbelasting op bruggen | Civiel | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0054 | ROK-0054 | NEN-EN 1991-2 | Toelichting op artikel 1.4 NEN-EN 1991-2. | 1.4 | Verkeersbelasting op bruggen | Civiel | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0055 | ROK-0055 | NEN-EN 1991-2 | De definitie geldt ook voor een leuning langs een niet voor het publiek toegankelijke inspectiepad. | 1.4.1.6 | Verkeersbelasting op bruggen | Civiel | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0056 | ROK-0056 | NEN-EN 1991-2 | Zie voor dit aspect de aanvulling in de ROK op NEN-EN 1990, A.2.2.1 - ROK-0003. Voor bruggen waarover zowel wegverkeer als spoorwegverkeer wordt afgewikkeld, moet voor de SLS en ULS worden uitgegaan van het gelijktijdig voorkomen van extreme wegverkeers- en spoorwegverkeersbelastingen. Bij de toetsing op vermoeiing moet met gelijktijdigheid van voorkomen van wegverkeers- en spoorwegverkeersbelastingen rekening zijn gehouden. | 3 (5) | Verkeersbelasting op bruggen | Civiel | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0058 | ROK-0058 | NEN-EN 1991-2 | Bij de bepaling van de statische belastingen is in de norm uitgegaan van een gemiddelde kwaliteit van de (asfalt)deklaag. Op basis van dit uitgangspunt mag worden aangenomen dat de dynamische effecten op de belastingen reeds zijn verwerkt in de verschillende statische belastingsmodellen. Bij de bepaling van de vermoeiingsbelastingen (4.6.1 (6)) is in de norm uitgegaan van een goede kwaliteit van de (asfalt)deklaag. Op basis van dit uitgangspunt mag worden aangenomen dat de dynamische effecten op de belastingen reeds zijn verwerkt in de verschillende vermoeiingsbelastingsmodellen voor vermoeiing. Reductie van de statische belastingen volgend uit het verschil in dynamische effecten tussen een (asfalt)deklaag van goede en gemiddelde kwaliteit is niet toegestaan. | 4.2.1 (1) opm. 3 | Verkeersbelasting op bruggen | Civiel | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0059 | ROK-0059 | NEN-EN 1991-2 | In alle gevallen mag voor de afstand van de rand van de verkeersbrug tot de rijweg geen grotere afstand dan 1,40 m worden aangehouden. Tussengelegen bermconstructies moeten als rijweg worden beschouwd. Opmerking: Fiets- / voetpaden die verder dan 1,40 m vanaf de rand van de verkeersbrug zijn gelegen worden dus als rijweg met autoverkeer beschouwd. | 4.2.3 (1) | Verkeersbelasting op bruggen | Civiel | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0060 | ROK-0060 | NEN-EN 1991-2 | Voor de bepaling van de correctiefactoren αQ1, αq1 en αqr moet worden uitgegaan van Nobs ≥ 2.000.000 vrachtwagens per jaar per rijstrook voor zwaar verkeer. | 4.3.2 (3) | Verkeersbelasting op bruggen | Civiel | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0061 | ROK-0061 | NEN-EN 1991-2 | Vervang bij (3) de term ‘uitzettingsvoegen’ door ‘voegovergangen’. | 4.3.3 (3) | Verkeersbelasting op bruggen | Civiel | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0062 | ROK-0062 | NEN-EN 1991-2 | In de Nationale Bijlage, 4.3.5 (3) wordt verwezen naar 5.2.1(3). Deze verwijzing moet naar 5.3.2.1 (3) zijn. | 4.3.5 (3) | Verkeersbelasting op bruggen | Civiel | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0063 | ROK-0063 | NEN-EN 1991-2 | De gegeven waarde is een ondergrens. De constructies die aan weerszijden op de voegen aansluiten, moeten worden ontworpen op de krachtswerking die vanuit de voegen optreedt. Voor aansluitkrachten bij het veel gebruikte principe van een buigslappe voeg wordt verwezen naar RTD 1023. | 4.4.1 (6) | Verkeersbelasting op bruggen | Civiel | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0064 | ROK-0064 | NEN-EN 1991-2 | De belastingsmodellen voor vermoeiing die bij de toetsing van de materialen beton (en beton- en voorspanstaal) en staal moeten worden gehanteerd, kunnen in de volgende normen worden gevonden:
Voor beton (en beton- en voorspanstaal) moet belastingsmodel 1 of 4b (met vervanging van tabel NB.8, zie onder 4.6.5) worden gehanteerd. Voor staal moet belastingsmodel 4a worden gehanteerd. Voor staalbeton betekent dit dat voor de stalen onderdelen belastingsmodel 4a moet worden gehanteerd en voor beton (en beton- en voorspanstaal) belastingsmodel 1 of 4b (met vervanging van tabel NB.8, zie onder 4.6.5). Als alternatief mag 4b (met vervanging van tabel NB.8, zie onder 4.6.5) voor het geheel (staal en beton) worden gehanteerd. | 4.6 | Verkeersbelasting op bruggen | Civiel | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0065 | ROK-0065 | NEN-EN 1991-2 | Verwezen wordt naar de aanvulling bij NEN-EN 1991-2, 4.2.1 (1) opm. 3 - ROK-0058. | 4.6.1 (6) | Verkeersbelasting op bruggen | Civiel | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0066 | ROK-0066 | NEN-EN 1991-2 | Tabel NB.8 moet worden vervangen door tabel T0066. | 4.6.5 (1) | Verkeersbelasting op bruggen | Civiel | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0067 | ROK-0067 | NEN-EN 1991-2 | Voor Nobs,a,sl bij belastingsmodel 4b moet het totaal aantal voertuigen volgens tabel T0066, ROK-0066 worden aanhouden (2.250.000 per jaar). | 4.6.5.3 (1) | Verkeersbelasting op bruggen | Civiel | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0068 | ROK-0068 | NEN-EN 1991-2 | De regenstroom- of reservoir-telmethode moet niet worden uitgevoerd per vrachtwagen maar, waar nodig, voor de set van vrachtwagens (of een karakteristieke deelverzameling hieruit). De volgorde van de vrachtwagens moet random worden gekozen, waar nodig rekening houdend met de dwarsverdeling volgens NEN-EN 1991-2, figuur 4.6. | 4.6.5 (4) | Verkeersbelasting op bruggen | Civiel | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0069 | ROK-0069 | NEN-EN 1991-2 | Er moet worden gerekend op de mogelijkheid van een verkeersongeval op het brugdek als buitengewone belasting. Verondersteld moet worden dat de buitenste wielen van het zwaarste tandemstelsel (2Q,1k zoals gedefinieerd in 4.3.2) op de rand van het brugdek staan, ongeacht de aanwezigheid van een geleideconstructie. De verkeersbelasting op de rest van de brug is gelijk aan de representatieve waarde van de verkeersbelasting volgens 4.3.2, verminderd met het tandemstelsel dat op de rand staat. | 4.7.1 (1)P | Verkeersbelasting op bruggen | Civiel | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0070 | ROK-0070 | NEN-EN 1991-2 | Deze belasting geldt ook voor schampranden met een voertuigkering. Voor de stootrand uitgevoerd als starre barrier wordt verwezen naar de aanvulling op NEN-EN 1991-2, 4.7.3.3. (1), opmerking 1 - ROK-0071. | 4.7.3.2 (1) | Verkeersbelasting op bruggen | Civiel | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0071 | ROK-0071 | NEN-EN 1991-2 | De belasting als gevolg van een aanrijding door een voertuig met een stalen halve stepbarrier moet als een zijdelings kracht gelijk aan 300 kN/m over een lengte van 3 m worden aangenomen, die aangrijpt op een hoogte van 0,06 m boven het wegdek. Deze kracht wordt overgedragen aan de ondersteunende constructie-elementen. Aangenomen moet worden dat de belasting zich spreidt onder een hoek van 45°. Gelijktijdig met de aanrijdkracht moet, indien ongunstig werkend, een verticale verkeersbelasting ter grootte van 0,75αQ1Q1k (zie figuur 4.10) in rekening worden gebracht. | 4.7.3.3 (1) opm. 1 | Verkeersbelasting op bruggen | Civiel | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0072 | ROK-0072 | NEN-EN 1991-2 | Voor de karakteristieke lokale weerstand van een geleiderail moet minimaal 24 kNm per stijl worden aangehouden. | 4.7.3.3 (2) | Verkeersbelasting op bruggen | Civiel | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0073 | ROK-0073 | NEN-EN 1991-2 | In de berekening moet worden verondersteld dat een dergelijke belasting op constructieve elementen kan optreden, tenzij is aangetoond dat een bijzondere voorziening dat verhindert (c.q. de bijzondere belasting opneemt). Afschermende constructies voor wegen die voldoen aan NEN-EN 1317 worden niet beschouwd als een dergelijke bijzondere voorziening. Alle constructieve elementen van een brug moeten als ‘starre constructie’ worden beschouwd. | 4.7.3.4 (1) | Verkeersbelasting op bruggen | Civiel | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0074 | ROK-0074 | NEN-EN 1991-2 | - Indien de leuning ook functioneert als onderdeel van een voertuigkering, moet ook (naast de lijnbelasting) worden gerekend op een horizontale belasting van Frep = 12 kN. Deze belasting is een bijzondere belasting, waarvoor geldt γf = 1,0 en treedt niet tegelijkertijd op met de lijnbelasting. Er geldt geen vervormingseis. - De genoemde belastingen gelden niet voor voertuigkerende leuningen. Voor dergelijke leuningen wordt verwezen naar ROA Veilige Inrichting van Bermen (zie o.a. Hoofdstuk 3 en Bijlage 5). Daarbij moet minimaal worden uitgegaan van N1-niveau. In dit kader wordt verwezen naar de tabel in de Componentspecificatie Voertuigkering voor de minimaal toe te passen prestatieklassen van geleideconstructies per wegcategorie op kunstwerken. | 4.8 (1) | Verkeersbelasting op bruggen | Civiel | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0075 | ROK-0075 | NEN-EN 1991-2 | Toelichting op artikel 4.9.2 (3) van NEN-EN 1991-2. | 4.9.2 (3) | Verkeersbelasting op bruggen | Civiel | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0076 | ROK-0076 | NEN-EN 1991-2 | Indien geen vast / permanent obstakel het rijden van een voertuig over het brugdek verhindert, moet voor een brug over een rijksweg het onbedoelde voertuig worden vervangen door een qua geometrie gelijkwaardig voertuig met 2 assen van 100 kN. Deze belasting hoeft in dit laatste geval niet met overige verkeersbelasting te worden gecombineerd (volgens tabel NB.17 van NEN-EN 1990/NB). Genoemd voertuig moet tevens worden toegepast op als permanent te beschouwen fiets/voetpaden van verkeersbruggen. Met permanent wordt bedoeld dat het fiets/voetpaddeel niet middels herindeling bij het snelverkeerdeel kan worden betrokken. Indien zwaar verkeer (LM1 en LM2) in calamiteitssituaties wel op het fiets/voetpad kan komen, moeten deze belastingen als bijzondere belasting worden meegenomen. | 5.6.3 | Verkeersbelasting op bruggen | Civiel | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0077 | ROK-0077 | NEN-EN 1992-1-9 | Verificatie: De ductiliteit en rotatiecapaciteit mogen voldoende worden geacht indien een lineair elastische berekening volgens NEN-EN 1992-1-1, 5.4 of een lineair elastisch berekening met beperkte herverdeling volgens 5.5 is gebruikt. | 2.3.1.2 (2) | Algemene regels en regels voor gebouwen | Beton | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0078 | ROK-0078 | NEN-EN 1992-1-1 | Verificatie: Zie ROK-0077 - 2.3.1.2(2). | 2.3.1.3 (3) | Algemene regels en regels voor gebouwen | Beton | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0079 | ROK-0079 | NEN-EN 1992-1-1 | Verificatie: Zie ROK-0077 - 2.3.1.2(2). | 2.3.2.2 (2) | Algemene regels en regels voor gebouwen | Beton | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0080 | ROK-0080 | NEN-EN 1992-1-1 | Verbindingen moeten ten minste uit twee ankers bestaan. Voor de eisen voor het ontwerp en de berekening van bevestigingsmiddelen (ankers) wordt verwezen naar de NEN-EN 1992-4 en de Nationale Bijlage bij NEN-EN 1992-4. Het beproeven van bevestigingsmiddelen moet geschieden volgens de aanvulling op NEN-EN 1992-4 (ROK-0184). | 2.7 (1) | Algemene regels en regels voor gebouwen | Beton | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0081 | ROK-0081 | NEN-EN 1992-2 | Toeslagmaterialen anders dan grind en zand mogen slechts worden toegepast indien alle relevante gedragseigenschappen bekend zijn. Opmerking: Denk aan krimp, kruip, E-modulus, waterabsorptie, breukenergie, vermoeiingsgedrag, etc. | 3.1 | Algemene regels en regels voor gebouwen | Beton | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0082 | ROK-0082 | NEN-EN 1992-1-1 | Indien een hogere betonsterkteklasse negatieve effecten kan hebben, moet rekening worden gehouden met deze hogere sterkte. Dit geldt minimaal voor de berekening van de minimum wapening en beheersing van de scheurwijdte. Als de in rekening te brengen hogere sterkte vooraf niet gespecificeerd is door middel van een maximale betonsterkteklasse, moet een betonsterkteklasse die twee klassen hoger ligt dan de gevraagde (ontwerp)sterkteklasse in rekening gebracht worden. Indien (bij levering) de afwijking tussen de gevraagde en geleverde sterkteklasse groter is, moet dit schriftelijk door de betonleverancier aan de afnemer worden gemeld. | 3.1.2 | Algemene regels en regels voor gebouwen | Beton | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-00825 | ROK-00825 | NEN-EN 1992-1-1 | Beton gebruikt in constructies ontworpen in overeenstemming met NEN-EN 1992 moet voldoen aan NEN-EN 206+NEN 8005 en NEN-EN 13670 en de daar bijbehorende aanvullingen in de ROK. | 3.1.1 | Algemene regels en regels voor gebouwen | Beton | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-00826 | ROK-00826 | NEN-EN 13670 | Bij toepassing van CUR-Aanbeveling 122 voor een constructieonderdeel waarvoor nabehandelingsklasse 4 van toepassing is, moet worden nabehandeld tot de betondruksterkte in het oppervlak ten minste 70% van de i-daagse kubusdruksterkte bedraagt. | 8.5 (6) | NEN-EN 13670 Vervaardiging van betonconstructies | Beton | Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0083 | ROK-0083 | NEN-EN 1992-1-1 | Advies: Voor de omtrek u in 3.1.4(6) geldt dat voor holle kokers die niet worden geventileerd, alleen de buitenomtrek in rekening moet worden gebracht. Opgemerkt wordt dat dit niet geldt voor een uitbouwbrug tijdens de bouwperiode. De open uiteinden zorgen dan voor ventilatie. | 3.1.4 | Algemene regels en regels voor gebouwen | Beton | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-00830 | ROK-00830 | NEN-EN 206 + NEN 8005 | Aanvullend op de registratie van de productiecontrole conform tabel 25, moeten de te registreren gegevens en andere documenten conform tabel T-00830 geleverd worden aan Rijkswaterstaat, ofwel vooraf via de uitvoeringsspecificatie (onderwerp 1 t/m 6) ofwel via het geboortecertificaat (onderwerp 7 t/m 11). | 9.3 | NEN-EN 206 + NEN 8005 Beton – Specificatie, eigenschappen, vervaardiging en conformiteit | Beton | Ontwerpfase Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-00831 | ROK-00831 | Algemeen, Staalsoorten | Voor Natte Kunstwerken geldt een verbod op het toepassen van staalsoorten met vloeispanning > 355 N/mm2. Een uitzondering wordt gemaakt voor grondkerende constructies en remming- en geleidewerken. De volgende staalsoorten mogen in grondkerende constructies en remming- en geleidewerken worden toegepast, indien aan voorwaarden a t/m e wordt voldaan:
a. Uitsluitend constructiestaal “N” of “TM” mag worden toegepast, “Q/T” wordt niet toegestaan. De eisen in paragraaf 7.20 blijven onverkort van kracht, voor zover deze niet strijdig zijn met voorwaarde a t/m e. | Natte kunstwerken en mechanische uitrustingen – overige regels waarin Eurocode 3 niet voorziet | Ontwerpfase Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||||
ROK-00832 | ROK-00832 | NEN-EN 1090-2, Spiraalgelast buismateriaal | Voor spiraalgelast buismateriaal gelden de volgende aanvullingen:
| 5.3.1 | NEN-EN 1090-2 Het vervaardigen van staal- en aluminiumconstructies – Deel 2: Technische eisen voor staalconstructies | Ontwerpfase Uitvoeringsfase | Kunstwerk | |||||||
ROK-00833 | ROK-00833 | NEN-EN 13670 | Injecteren van voorspankanalen moet bij voorspanning die bestaat uit strengen in principe worden uitgevoerd volgens de methode: “Injecteren van spankanalen met strengen met napersen” conform de in Stufib rapport 19 gegeven aanwijzingen. Indien bij strengen wordt geïnjecteerd op basis van NEN-EN 446 met mortels die voldoen aan NEN-EN 447, dan moet er voldaan worden aan de subeisen. Voor voorspanning moet verder het gestelde in NEN 8670 in acht worden genomen. | 7.6.5 | NEN-EN 13670 Vervaardiging van betonconstructies | Beton | Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-00834 | ROK-00834 | NEN-EN 13670 | Het hoogteverschil tussen het hoogste en laagste punt van een voorspankanaal bedraagt minder dan 1,0 m. Bij een groter hoogteverschil dan 1,0 m is injecteren met mortels op basis van NEN-EN 446 alleen toegestaan onder de volgende aanvullende voorwaarden: a. Er moeten extra vul/ontluchtings-openingen worden aangebracht nabij de hoogste punten en (tussen)ankers. b. Na het eerste opstijven van de mortel (circa 2 á 3 uur na het injecteren) moet gecontroleerd worden of de voorspankanalen volledig gevuld zijn door het openen en doorprikken van de gebruikte tussenontluchtingen en het inspecteren van de vul/uitloop bij de voorspanankers. Niet volledig gevulde kanalen moeten worden nageïnjecteerd met behulp van de extra aangebrachte ontluchtingspunten. Indien de 4 eerst geïnjecteerde voorspankanalen van een constructie bij controle volledig gevuld blijken te zijn, mag daarna zonder verdere controle worden aangenomen dat geometrisch nagenoeg identieke kanalen die op dezelfde wijze, en door dezelfde ploeg, zijn geïnjecteerd ook volledig gevuld zullen zijn. | 7.6.5 | NEN-EN 13670 Vervaardiging van betonconstructies | Beton | Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-00835 | ROK-00835 | NEN-EN 13670 | Naast de in NEN-EN 446 voorgeschreven testen moet direct na ingebruikname, of direct na schoonmaak, van een mixer een “Fluidity test” volgens artikel 4.3 van NEN-EN 445 worden uitgevoerd. Pas nadat wordt voldaan aan de in artikel 6.3 van NEN-EN 447 gestelde eisen, mag worden aangevangen met injecteren. Mortel die niet voldoet moet worden afgevoerd. | 7.6.5 | NEN-EN 13670 Vervaardiging van betonconstructies | Beton | Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-00836 | ROK-00836 | NEN-EN 13670 | Er mag geen (lek)water in het voorspankanaal aanwezig zijn. | 7.6.5 | NEN-EN 13670 Vervaardiging van betonconstructies | Beton | Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-00837 | ROK-00837 | NEN-EN 1090-2 | Voor uitvoeringsklasse 2 is ponsen alleen toegestaan i.c.m. minimaal 2 mm ruimen. Voor uitvoeringsklasse 3 en 4 is ponsen niet toegestaan. | 6.6.3 | NEN-EN 1090-2 Het vervaardigen van staal- en aluminiumconstructies – Deel 2: Technische eisen voor staalconstructies | Staal | Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-00838 | ROK-00838 | NEN-EN 1090-2 | Hardheid
| 7.4.1.1 | NEN-EN 1090-2 Het vervaardigen van staal- en aluminiumconstructies – Deel 2: Technische eisen voor staalconstructies | Staal | Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-00839 | ROK-00839 | NEN-EN 1090-2 | De locatie van het verwijderde constructiedeel moet VT en MT/PT worden onderzocht op kerf/scheurvorming of materiaalafname. Gutsen is toegestaan op vermoeiingsgevoelige onderdelen, mits keuring als bovenstaand plaatsvindt. Bij het gutsen moet de voorwarmtemperatuur worden aangehouden conform WPS van de gelaste verbinding. Hakken is niet toegestaan ongeacht de materiaalkwaliteit. | 7.5.6 | NEN-EN 1090-2 Het vervaardigen van staal- en aluminiumconstructies – Deel 2: Technische eisen voor staalconstructies | Staal | Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0084 | ROK-0084 | NEN-EN 1992-1-1 | Advies: Relevante eigenschappen voor de berekening zijn: | 3.2.2 (1)P | Algemene regels en regels voor gebouwen | Beton | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-00840 | ROK-00840 | NEN-EN 1090-2 | Kettinglassen zijn niet toegestaan. | 7.5.8.2 | NEN-EN 1090-2 Het vervaardigen van staal- en aluminiumconstructies – Deel 2: Technische eisen voor staalconstructies | Staal | Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-00841 | ROK-00841 | NEN-EN 1090-2 | Bij alle stompe lassen moeten aan en uitloopplaten worden toegepast, ongeacht de richting. De vorm van de aan- en uitloopplaten moet gelijk zijn aan de te lassen lasnaadvorm. | 7.5.9.1 | NEN-EN 1090-2 Het vervaardigen van staal- en aluminiumconstructies – Deel 2: Technische eisen voor staalconstructies | Staal | Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-00842 | ROK-00842 | NEN-EN 1090-2 | Onderlegmaterialen die niet worden verwijderd, moeten bij EXC 3 en EXC 4 op tekening zijn aangegeven en op de as-built tekening als zodanig worden vermeld (bijvoorbeeld bij troggen). Onderlegmaterialen moeten van dezelfde kwaliteit zijn als de te verbinden materialen. | 7.5.9.2 | NEN-EN 1090-2 Het vervaardigen van staal- en aluminiumconstructies – Deel 2: Technische eisen voor staalconstructies | Staal | Ontwerpfase Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-00843 | ROK-00843 | NEN-EN 1090-2 | Het lassen van stuiknaden in materiaal voor trogprofielen, vóór het zetten, is niet toegestaan. | 7.5.17 | NEN-EN 1090-2 Het vervaardigen van staal- en aluminiumconstructies – Deel 2: Technische eisen voor staalconstructies | Staal | Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-00844 | ROK-00844 | NEN-EN 1090-2 | Maritieme operaties die plaatsvinden ten behoeve van het transport en de installatie van (delen van) bruggen moeten ontworpen en uitgevoerd worden conform de eisen in ISO 19901-6 aangevuld met DNVGL-ST-N001 voor “load-out”, “skidding”, “float-over”, “load transfer” en “heavy lifting” operaties, inclusief alle onderliggende standaarden zoals de DNV-OS-H205 en DNV-OS-H201. De minimale referentieperiode voor omgevingscondities (zoals wind, golven en stromingen) die aangehouden moet worden is 10 jaar. Indien maritieme operaties beperkt zijn tot een specifiek seizoen mogen omgevingscondities specifiek voor dat seizoen bepaald worden. Wanneer bij maritieme operaties gebruik gemaakt wordt van mechanische of hydraulische vijzelinstallaties, lieren, ankerlijnen, ballastsystemen en/of andere installaties voor het hijsen, tillen en/of verplaatsen van brugdelen moet het ontwerp redundant en veilig zijn bij het falen van ieder enkel, maar willekeurig, onderdeel. Tijdelijke constructies benodigd bij transport en installatiewerkzaamheden moeten ontworpen worden conform de ROK en op basis van gevolgklasse 3 en veiligheidsfactoren op nieuwbouwniveau. De veiligheid van maritieme operaties moet aangetoond worden middels analyses van statische stabiliteit en dynamische analyses voor het bepalen van bewegingen, versnellingen en krachten in verankeringssystemen en tijdelijke constructies. Werkplannen voor maritieme operaties moeten, inclusief voornoemde analyses, ter acceptatie worden voorgelegd. Voor hijs- en overige transportoperaties van (delen van) bruggen op land gelden in principe dezelfde eisen en zijn dezelfde normen van toepassing als voor maritieme operaties, met uitzondering van de aspecten specifiek voor transport op water. In bijzondere situaties waar de betreffende operatie niet wordt afgedekt door een van bovenstaande normen moet in overleg met het project een keuze voor het normatieve kader gemaakt worden. | 9.3.1 | NEN-EN 1090-2 Het vervaardigen van staal- en aluminiumconstructies – Deel 2: Technische eisen voor staalconstructies | Staal | Ontwerpfase Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-00845 | ROK-00845 | NEN-EN 1090-2 | Daar waar tijdens samenbouwen lasverbindingen worden toegepast is NEN-EN 1090-2 hoofdstuk 7 van toepassing. | 9.6.5.3 | NEN-EN 1090-2 Het vervaardigen van staal- en aluminiumconstructies – Deel 2: Technische eisen voor staalconstructies | Staal | Ontwerpfase Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-00846 | ROK-00846 | NEN-EN 1090-2 | Bijlage I mag niet worden toegepast. | Bijlage I | NEN-EN 1090-2 Het vervaardigen van staal- en aluminiumconstructies – Deel 2: Technische eisen voor staalconstructies | Staal | Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-00847 | ROK-00847 | NEN-EN 1991-1-4 | In relatie tot het gebruik van F*w en Fwk moet worden aangenomen dat in combinaties waarin het verkeer leidend wordt verondersteld dat dan gebruik moet worden gemaakt van F*w (met en zonder verkeersband) en in combinaties waarin wind leidend wordt verondersteld dat dan gebruik moet worden gemaakt van Fwk (met en zonder verkeersband). | 8.1 (4) | Algemene belastingen – Windbelasting | Civiel | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-00848 | ROK-00848 | NEN-EN 1991-1-4 | Daar waar in de NEN-EN 1991-1-4 + NB wordt verwezen naar dtot moet rekening gehouden worden met dat er verschillende waardes voor dtot zijn, afhankelijk van de toepassing:
| 8.3.1 | Algemene belastingen – Windbelasting | Civiel | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-00849 | ROK-00849 | NEN-EN 1991-1-5 | De verticale temperatuurcomponent in stalen vaste en beweegbare bruggen moet bepaald worden volgens benadering 2 van 1991-1-5/NB. Deze temperatuurcomponent moet op plaat- en volumemodellen zo realistisch mogelijk aangebracht worden. Enkel bij het gebruik van staafmodellen mag de niet-lineaire gradiënt (t.b.v. de invoer in het rekenmodel) worden gesplitst in een set van lineaire componenten (ΔTu, ΔTMy en ΔTMz) zoals aangegeven in NEN-EN 1991-1-5 figuur 4.1. In dit geval moet de door de niet-lineaire temperatuurverschilcomponent (ΔTE) veroorzaakte interne spanning meegenomen worden bij de sterkteanalyse. | 6.1.2 | Algemene belastingen – Thermische belasting | Civiel Staal | Ontwerpfase | Beweegbare brug Brug | ||||||
ROK-0085 | ROK-0085 | NEN-EN 1992-1-1 | Het lassen van betonstaal moet zijn uitgevoerd in overeenstemming met NPR 2053, conform eis ROK-0317. Zie ook de aanvullingen op NEN-EN 13670, 4.3.2 en 6.4 en de aanvulling op NEN-EN 1992-1-1, 6.8.2 (4). | 3.2.5 | Algemene regels en regels voor gebouwen | Beton | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-00850 | ROK-00850 | NEN-EN 1991-1-5 | Verschillen in gelijkmatige temperatuurcomponent tussen verschillende constructieve elementen als bedoeld in 6.1.6. (waar van toepassing en fysisch mogelijk) moeten overeenkomstig lid 2 worden gecombineerd met de gelijkmatige temperatuurcomponent volgens 6.1.3. In aanvulling op 6.1.6. (2) geldt dat de combinatie, van verschillen in gelijkmatige temperatuurcomponent en de gelijkmatige temperatuurcomponent, moet worden meegenomen in de combinatieregels van 6.1.5 | 6.1.6 (2) | Algemene belastingen – Thermische belasting | Civiel | Ontwerpfase | Tunnel | ||||||
ROK-00851 | ROK-00851 | NEN-EN 1991-2 | Horizontale belastingen in dwarsrichting die optreden als gevolg van remmen of slippen in een schuine richting zijn altijd van toepassing, ook wanneer de as van de rijweg op de brug geen horizontale boogstraal heeft. | 4.4.2 (4) | Verkeersbelasting op bruggen | Civiel | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-00852 | ROK-00852 | NEN-EN 1991-2 | Voor vaste en beweegbare bruggen met meerdere rijbanen in dezelfde of tegengestelde richting, of meerdere rijstroken in tegengestelde richting, moet bij vermoeiingsberekeningen van de hoofddraagconstructie en dwarsdragers rekening gehouden worden met gelijktijdigheid van verkeer op de verschillende rijbanen en/of rijstroken. De mogelijkheid op gelijktijdigheid is van toepassing op alle situaties die bekeken worden voor vermoeiing, dus (indien van toepassing op de betreffende brug) ook op situaties met inhalende vrachtwagens, konvooien en de combinatie van beiden, waarbij aangenomen mag worden dat op beide rijbanen altijd dezelfde combinatie van vrachtwagens tegelijkertijd optreedt. Uitgegaan moet worden van een gelijktijdigheidspercentage van 20% per mogelijke combinatie van vrachtwagens op een enkele rijbaan. Als alternatief op deze eis is het toegestaan om op basis van verkeersmetingen/tellingen een brug-specifiek en/of invloedslengte-afhankelijk gelijktijdigheidspercentage vast te stellen. | 4.6.1 (3) en 4.6.5.3 (1) | Verkeersbelasting op bruggen | Civiel | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-00853 | ROK-00853 | NEN-EN 1991-2 | In afwijking van tabel 4.8 moet voor de wielprentlengte van de astype A, B en C 220 mm worden aangehouden. | 4.6.5 tabel 4.8 | Verkeersbelasting op bruggen | Civiel | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-00854 | ROK-00854 | NEN-EN 1993-1-11 | - voorzieningen m.b.t. beperking van trillingen (4.4.4.1) moeten waar nodig geïmplementeerd zijn (permanente verbindingen tussen kabels onderling zijn niet toegestaan). Indien dempingsvoorzieningen niet direct vanaf het ontwerp / de bouw zijn voorzien, moeten wel voorzieningen zijn meegenomen in het ontwerp en de uitvoering om in een later stadium (i.g.v. optredende trillingen) alsnog dempers aan te brengen. - de treksterkte van de strengen mag maximaal 1860 N/mm2 zijn - alle vermoeiingstesten zoals omschreven in tabel 5-2 (5.2.2.1) moeten zijn uitgevoerd met streng- of draadmateriaal wat voor het project wordt gebruikt (strengen voorzien van was en omhulling) - in aanvulling op tabel 5-11 geldt dat vermoeiingstesten (met sterktetest) op strengen of draden moeten worden uitgevoerd met een met een frequentie van 2 op iedere 50 ton, gelijkmatig gespreid over de productie voor het project (met een minimum van 5 per project). De 'deflected tensile test' moet zijn uitgevoerd met een frequentie van 1 op de 50 ton, gelijkmatig gespreid over de productie voor het project (met een minimum van 5 per project). - de 'initial approval testing' moet met goed gevolg zijn doorlopen; In geval van wijziging van componenten (andere componenten of ontwerptechnisch gelijkwaardige componenten door een andere leverancier gemaakt of anders gemaakt als in het systeem gebruikt voor de 'initial approval testing') moeten de 'initial approval tests' met goed gevolg worden herhaald, indien het gaat om de wedges of rechtstreeks daaraan gerelateerde onderdelen. | Algemeen | Ontwerp en berekening van op trek belaste componenten | Staal | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-00855 | ROK-00855 | NEN-EN 1993-1-5 | De meewerkende breedte van het dek van bruggen mag alleen met de methodiek van hoofdstuk 3 worden meegenomen in geval van benaderende berekeningen t.b.v. schets en voorontwerpen. In geval van het DO of UO moet de meewerkende breedte (het shearleg-effect) automatisch worden meegenomen middels keuze van geschikte EEM-modellen met schaal- of plaatelementen als dekplaat. | 3 | Constructieve plaatvelden | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-00856 | ROK-00856 | NEN-EN 1993-1-9 | Ten aanzien van op vermoeiing belaste constructies binnen de scope van dit hoofdstuk 7 moet voor :
| 3(7) tabel NB.1 | Vermoeiing | Staal | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-00857 | ROK-00857 | NEN-EN 1993-1-9 | Ten aanzien van op vermoeiing belaste constructies binnen de scope van dit hoofdstuk 7 moet t.a.v. voegovergangen moeten γMf -factor(en) worden toegepast overeenkomstig de RTD 1007-2. T.a.v. opleggingen van bruggen geldt in algemene zin een γMf van 1,35 overeenkomstig de RTD 1012. M.b.t. geleidingen van vaste en eenzijdig beweegbare opleggingen van bruggen moet een γMf van 1,45 worden gehanteerd in geval van: - Opleggingen in oplegsystemen waarbij slechts een paar opleggingen de brug in dwarsrichting in horizontale positie moeten houden en dus een herverdeling niet mogelijk is en de wrijving onder de frequente combinatie kan leiden tot verlies aan horizontaal evenwicht en dientengevolge een verschuiving of rotatie om de verticale as zou kunnen optreden. - Opleggingen in oplegsystemen waarbij geconcentreerde resulterende wrijvingskrachten op de vaste oplegging als gevolg van asymmetrie in het oplegsysteem optreden, waarbij een verschuiving in langsrichting zou leiden tot instabiliteit van de hoofddraagconstructie. | 3(7) tabel NB.1 | Vermoeiing | Staal | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-00858 | ROK-00858 | NEN-EN 1993-1-9 | Gebruik van de in ROK-0205, ROK-00856 en ROK-00857 genoemde γMf factoren is gekoppeld aan een inspectiefrequentie van gemiddeld 1 keer per 6 jaar, waarvan mag worden uitgegaan bij constructies van/voor Rijkswaterstaat. Voor in de ROK hoofdstuk 7 als CC2 aangemerkte kunstwerken, niet genoemd in bovenliggende eisen, moet een γMf 1,35 worden gehanteerd. | 3(7) tabel NB.1 | Vermoeiing | Staal | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-00859 | ROK-00859 | NEN-EN 1993-2 | • In toegankelijke kokers moeten voorzieningen worden getroffen voor een veilige doorgang door de koker (o.a. trappen, bordessen, mangaten, verlichting en wandcontactdozen op regelmatige afstanden, maximaal om de 15 m). Verlichting en stroom moeten bij elke buitendeur aan- en af te sluiten zijn. • Condensvorming en vloeistoftoetreding in kokers moet worden voorkomen. • Eventuele kabeldoorvoeren of bevestigingen van wegmeubilair/leuningen/schermen/lichtmasten moeten duurzaam waterdicht zijn uitgevoerd. • In kokers moeten voorzieningen worden getroffen om eventuele onbedoelde vloeistoffen in de koker af te voeren naar één of meerdere locaties met een afvoer naar buiten. • Het is in of door kokervormige constructie-elementen niet toegestaan om vloeistoffen (hemelwaterafvoer of anderzijds) of gassen te transporteren. • Het corrosiebeschermingssysteem in toegankelijke kokers moet, bij toepassing van een organisch systeem, de kleur wit hebben. • Leuningen, voertuigkeringen, geluidsschermen, antivandalismeschermen en lichtmasten moeten middels een demontabele boutverbinding aan de (hoofd)constructie worden verbonden. Schade aan de hoofdconstructie bij overbelasting (calamiteiten) van genoemde elementen moet worden voorkomen. Hiertoe moet, tenzij elders anders is vermeld, het element van de hoofdconstructie waarop het betreffende onderdeel wordt aangesloten een overcapaciteit hebben van minimaal 75% ten opzichte van de bezwijklast van de genoemde elementen. • Kokerconstructies moeten zodanig zijn vormgegeven / gedetailleerd dat zich nergens vocht en vuil kan verzamelen en dicht zijn voor vogels en vleermuizen. Het afsluiten voor vogels bij brug in gesloten stand is een speciaal aandachtspunt voor de kelders van basculebruggen. | 2.1.3.2 2.1.3.3 4 | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0086 | ROK-0086 | NEN-EN 1992-1-1 | Advies: Verschillende delen van NEN-EN 10138 zijn nog niet definitief vastgesteld. Volgens de Nationale Bijlage mogen als alternatief voor 3.3, totdat alle delen van NEN-EN 10138 beschikbaar zijn, de voorspanstaalkwaliteiten worden toegepast zoals gedefinieerd in NEN 3868. Relevante eigenschappen voor de berekening zijn opgenomen in tabel T0086. waarin: fp0,1k karakteristieke 0,1%-rekgrens fpk karakteristieke treksterkte ε uk karakteristieke breukrek ρ 1000 relaxatieverlies na 1000h onder spanning bij een gemiddelde temperatuur van 20 °C, uitgedrukt als percentage van de aanvangsspanning, verkregen bij een aanvangsspanning van 0,7fpk | 3.3.1 (5)P | Algemene regels en regels voor gebouwen | Beton | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-00860 | ROK-00860 | NEN-EN 1993-2 | Onder discomfort wordt in deze verstaan:
| 7.10 | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-00861 | ROK-00861 | NEN-EN 1993-2 | Laatstgenoemde eis ROK-00906 geeft naast classificaties voor vermoeiing ook uitvoeringseisen (voorbewerking, min. lasafmetingen, lasgeometrie, toleranties, NDO) en gaat qua rangorde voor de bepalingen van NEN-EN 1090-2. Naast eisen m.b.t. detailcategorieën en uitvoeringseisen voor de verschillende vermoeiingsgevoelige details geeft ROK-00906 tevens eisen m.b.t.:
In dit kader wordt tevens verwezen naar de aanpassing van de wielprentlengte in vermoeiingsmodel 4a (ROK-00853) en de aanpassing van de materiaalfactoren voor vermoeiing (ROK-0205). | Bijlage C (aanbevelingen voor het constructief detailleren van stalen brugdekken) Algemeen | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-00862 | ROK-00862 | NEN-EN 1993-2 | Voor ontwerpaspecten wordt met nadruk gewezen op NEN-EN 1993-2/NB, 9.6(2) ten aanzien van de verplichtingen tot verificatie op statische sterkte en vermoeiing en de ROK aanvulling op NEN-EN 1993-2, 9.6 - ROK-0250. De in NEN-EN 1993-2/NB gegeven aanvullingen op de informatieve bijlage C gaan qua rangorde voor bijlage C van de norm (geldt alleen voor conflicterende zaken, items die elkaar aanvullen zijn beide van kracht). | Bijlage C (aanbevelingen voor het constructief detailleren van stalen brugdekken) Algemeen | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-00863 | ROK-00863 | NEN 6786-1 | In aanpassing op de eis bij NEN 6786 tabel 13: In de bepaling van de drukken in de hydraulische installatie conform tabel 13 in de NEN 6786, mag de voorspandruk in het systeem niet worden verwaarloosd (pops > 0 bar), wanneer deze aanwezig is aan de ‘lange zijde van de oliekolom’ in de cilinder. | 2.3.12.2.2 | Beweegbare bruggen – overige regels waarin Eurocode 3 niet voorziet | Werktuigbouw | Ontwerpfase | Beweegbare brug | ||||||
ROK-00864 | ROK-00864 | NEN 6786-1 | In aanpassing op NEN 6786, 10.2.4.3 (8) mogen de NEN 6336-2 factoren niet ontleend zijn voor de conditie waarbij pitting is toegestaan. | 10.2.4.3 (8) | Beweegbare bruggen – overige regels waarin Eurocode 3 niet voorziet | Werktuigbouw | Ontwerpfase | Beweegbare brug | ||||||
ROK-00865 | ROK-00865 | NEN 6786-1 | In aanpassing op 15.2 (6) moet bij een geregelde aandrijving het kipkoppel van de elektromotor gelijk of groter zijn dan 130% van de rekenwaarde van het maatgevende grensmotorkoppel. | 15.2 (6) | Beweegbare bruggen – overige regels waarin Eurocode 3 niet voorziet | Werktuigbouw | Ontwerpfase | Beweegbare brug | ||||||
ROK-00866 | ROK-00866 | NEN 6786-1 | In aanpassing op 15.2 (7) moet bij toepassing van frequentieregeling de frequentieregelaar zodanig zijn gekozen dat deze geschikt is voor ten minste 130% van de rekenwaarde van het maatgevende grensmotorkoppel (omhullende curve) dat optreedt tijdens de bewegingscyclus. | 15.2 (7) | Beweegbare bruggen – overige regels waarin Eurocode 3 niet voorziet | Werktuigbouw | Ontwerpfase | Beweegbare brug | ||||||
ROK-00867 | ROK-00867 | NEN 6786-1 | In aanpassing op 15.2 (8) moet de frequentieregelaar het maximaal te leveren koppel begrenzen tot 120% van de rekenwaarde van het grensmotorkoppel, waarbij de frequentieregeling moet zijn uitgevoerd als een 'closed-loop' regeling. | 15.2 (8) | Beweegbare bruggen – overige regels waarin Eurocode 3 niet voorziet | Werktuigbouw | Ontwerpfase | Beweegbare brug | ||||||
ROK-00868 | ROK-00868 | NEN 6786-1 | Het is voor bruggen met een electromechanische bewegingswerk, met een verende buffer in de aandrijving, niet toegestaan de toets van belastingscombinatie 'doorlopen verende buffer' op een andere wijze in te vullen dan de NEN 6786-1 tabel 11 nu voorschrijft. Deze eis geldt dus niet voor bewegingswerken met een schelp, waarbij de verende buffer alleen wordt aangesproken wanneer de brug in gesloten stand is. | Tabel 11 | Beweegbare bruggen – overige regels waarin Eurocode 3 niet voorziet | Werktuigbouw | Ontwerpfase | Beweegbare brug | ||||||
ROK-00869 | ROK-00869 | Voegovergangen, Algemeen | Algemeen Bij het ontwerpen van de aansluiting van de voegovergang op de onderliggende constructie moet rekening worden gehouden met het verloop van het verticaal alignement van de rijbaan, de dikte van het asfaltpakket, de zeeg in het rijdek en de toegepaste verankering van de voegovergang. Bij betonconstructies moet de wapening en voorspanning in de verankeringszone van de voegovergang worden afgestemd op het beoogde voegovergangsysteem. | Voegovergangen voor bruggen | Civiel | Ontwerpfase | Brug | |||||||
ROK-0087 | ROK-0087 | NEN-EN 1992-1-1 | Advies: Voorspandraden en -strengen volgens NEN 3868 vallen in relaxatieklasse 2. | 3.3.2 (4)P | Algemene regels en regels voor gebouwen | Beton | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-00870 | ROK-00870 | Opleggingen, Vervangbaarheid | Het kunstwerk moet voorbereid zijn op het vervangen van de opleggingen. Vijzellocaties voor stalen bruggen moeten visueel zichtbaar zijn op zowel de bovenbouw als onderbouw. Het vervangen van opleggingen moet mogelijk zijn zonder de beschikbaarheid en het gebruik van de brug te beïnvloeden. | Brugopleggingen | Civiel | Ontwerpfase | Brug | |||||||
ROK-00871 | ROK-00871 | Voegovergangen, Vervangbaarheid | Vervangbaarheid Vervanging van voegovergangen moet mogelijk zijn met hooguit beperkte beïnvloeding van de beschikbaarheid en het gebruik van de brug. | Voegovergangen voor bruggen | Civiel | Ontwerpfase | Brug | |||||||
ROK-00872 | ROK-00872 | NEN-EN 1991-1-1 | Indien het asymmetrisch verwijderen van asfalt over de breedte van het rijdek de stabiliteit in ongunstige zin beïnvloedt, moet ook deze situatie in de berekening worden beschouwd. | 5.2.3 (3) | Algemene belastingen – Volumieke gewichten, eigengewicht en opgelegde belastingen voor gebouwen | Civiel | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-00873 | ROK-00873 | Folieconstructie - Ontwerp, voorkomen aantasting | Bij de toepassing van een foliekuip, moet ter voorkoming van aantasting van de folie door schadelijke stoffen bij calamiteiten, in de toeritten nabij maaiveldniveau een bescherming worden aangebracht onder het wegdek, tot 1 m in het talud. Deze afdichting moet zodanig worden ontworpen dat bij eventuele calamiteiten schadelijke stoffen worden opgevangen en daardoor de folieconstructie niet kunnen aantasten. | Specifieke ontwerprichtlijnen voor folieconstructies | Civiel | Ontwerpfase | Folieconstructie | |||||||
ROK-00874 | ROK-00874 | Folieconstructies - Ontwerp, gronddekking kielspit | De gronddekking op de beëindiging van de folieconstructie (kielspit) moet minimaal 1,0 meter bedragen. | Specifieke ontwerprichtlijnen voor folieconstructies | Civiel | Ontwerpfase | Folieconstructie | |||||||
ROK-00875 | ROK-00875 | NEN-EN 1090-2 | In aanvulling op ISO 12944-3 moet de minimale afstand om een oppervlak te kunnen voorbehandelen en conserveren twee keer zo groot zijn als in Annex C van ISO 12944-3 onder “a minimum permitted distance between sections and between a section and an adjacent surface (mm)” is opgenomen. | 10.1 | NEN-EN 1090-2 Het vervaardigen van staal- en aluminiumconstructies – Deel 2: Technische eisen voor staalconstructies | Staal Staal-beton | Ontwerpfase Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-00876 | ROK-00876 | NEN-EN 1090-2 | In aanvulling op 10.2 moet na verwerking van RVS de corrosiewerende laag worden hersteld en visueel gelijk zijn aan het moedermateriaal (gehele oppervlak egaal van uiterlijk/kleur). | 10.2 | NEN-EN 1090-2 Het vervaardigen van staal- en aluminiumconstructies – Deel 2: Technische eisen voor staalconstructies | Staal | Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0088 | ROK-0088 | NEN-EN 1992-1-1 | Splijtwapening hoort bij de verankeringszone. Er wordt op gewezen dat voor de kracht in het spanelement de aanvangsvoorspankracht inclusief overspannen behoort te worden aangehouden. | 3.4.1.2.2 (1)P | Algemene regels en regels voor gebouwen | Beton | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-00883 | ROK-00883 | NEN-EN 1090-2 | In afwijking op Bijlage F1.1 van de NEN-EN 1090-2 is indien kathodische bescherming is voorgeschreven RTD 1029 'Eisen aan kathodische bescherming voor waterbouwkundige staalconstructies' van toepassing. | Bijlage F1.1 | NEN-EN 1090-2 Het vervaardigen van staal- en aluminiumconstructies – Deel 2: Technische eisen voor staalconstructies | Staal | Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-00884 | ROK-00884 | NEN-EN 1991-1-3 | Belasting door sneeuw behoeft niet in rekening te worden gebracht op rijdekken. In alle andere gevallen moet rekening worden gehouden met een sk van 0,7 kN/m2. ψ0 = 0; ψ1 = 0; ψ2 = 0. | Algemene belastingen – Sneeuwbelasting | Ontwerpfase | Brug | ||||||||
ROK-00885 | ROK-00885 | Algemeen, eisen voor kunststoffen als constructiemateriaal | Voor kunststoffen als constructiemateriaal in glijdende en slijtende toepassingen gelden minimaal de eisen volgens de RTD 1027. | Kunststoffen als constructiemateriaal | Kunststoffen | Ontwerpfase | Kunstwerk | |||||||
ROK-00886 | ROK-00886 | NEN-EN 1990 | Voor geluidsschermen in de aardebaan langs hoofdwegen moeten een ontwerplevensduur van 50 jaar en gevolgklasse 2 worden aangehouden. | A.1.1 (1) | Toepassing voor geluidschermen | Civiel | Ontwerpfase | Geluidsscherm | ||||||
ROK-00887 | ROK-00887 | NEN-EN 1990 | Opstallen onder bruggen moeten brandwerende voorzieningen bevatten. | A2.1 (1) | Toepassing voor bruggen | Civiel | Ontwerpfase Uitvoeringsfase | Brug | ||||||
ROK-00888 | ROK-00888 | NEN-EN 15050 | Het dynamische effect op brugelementen tijdens montage en transport moet in rekening worden gebracht in overeenstemming met de werkelijke uitvoeringsmethodieken. Naast de standaard partiele belasting factoren, moet een extra factor voor het dynamische effect op het eigengewicht van het brugelement in rekening worden gebracht: γkd, dyn = 1,3 voor transport, indien de elementen daarbij lokaal ondersteund worden. | 4.3.8 | Vooraf vervaardigde betonproducten | Beton | Ontwerpfase Uitvoeringsfase | Brug | ||||||
ROK-0089 | ROK-0089 | NEN-EN 1992-1-1 | Voor milieuklassen bij betonnen kunstwerken wordt verwezen naar de aanvulling op NEN-EN 206 + NEN 8005 in paragraaf 6.9. | 4.2 (2) | Algemene regels en regels voor gebouwen | Beton | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-00890 | ROK-00890 | NEN-EN 12794: Voorgespannen betonpalen/voorgespannen betonnen damwanden | Het dynamische effect op palen tijdens het hijsen, transporteren en heien moet in rekening worden gebracht in overeenstemming met de werkelijke uitvoeringsmethodieken. Naast de standaard partiele belasting factoren, moet een extra factor voor het dynamische effect op het eigengewicht van de paal in rekening worden gebracht: γkd, dyn = 1,2 voor hijsen; | B2.3.1.1 | Vooraf vervaardigde betonproducten | Beton | Ontwerpfase Uitvoeringsfase | Brug | ||||||
ROK-00891 | ROK-00891 | NEN-EN 13369 | De aanhechtlengte van wapening in gains moet worden vergroot doormiddel van een factor 1,5. | Aanhechting van staven in gains | Vooraf vervaardigde betonproducten | Beton | Ontwerpfase Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-00892 | ROK-00892 | NEN-EN 1090-2 | De trogdekplaat-las procedure, inclusief in de las opgenomen hechten, moet apart gekwalificeerd worden volgens NEN-EN-ISO 15614-3, waarbij de hardheden voldoen aan het gestelde in 7.4.1.1 (eis ROK-00838). De las moet middels een macro beoordeeld worden op het voldoen aan toleranties volgens ROK-00906. Een macro moet genomen worden op zowel een positie met als zonder een in de las opgenomen hechtlas. Configuratie volgens figuur F00892 (voorbewerkt/gelast). | 7.4.1.1 | NEN-EN 1090-2 Het vervaardigen van staal- en aluminiumconstructies – Deel 2: Technische eisen voor staalconstructies | Staal | Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-00893 | ROK-00893 | Algemeen-NTA 8086 | De NTA 8086 (IFD-bouwen) is niet van toepassing op (onderdelen van) kunstwerken van Rijkswaterstaat. | Overige ontwerprichtlijnen voor kunstwerken | Civiel | Ontwerpfase | Brug | |||||||
ROK-00894 | ROK-00894 | NEN-EN 1090-2 | In aanvulling op het gestelde in NEN-EN 1090-2 moet de ontwerper aangeven hoeveel en welk type onderzoek moet worden uitgevoerd en op welke plaatsen in de constructie dit moet gebeuren (WIC’s), zodanig dat dit representatief is voor de hele constructie en minimaal voldoet aan het gestelde in tabel T0351. De omvang van het niet-destructief onderzoek moet worden opgenomen in het NDO-plan. | 12.4.2.4 | NEN-EN 1090-2 Het vervaardigen van staal- en aluminiumconstructies – Deel 2: Technische eisen voor staalconstructies | Staal | Ontwerpfase Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-00895 | ROK-00895 | NEN-EN 1090-2 | Zie ook bepaalde in NEN-EN 1090-2, 12.4.2.1 De procedure en uitvoering van het visueel onderzoek moeten voldoen aan NEN-EN 1090-2, 12.4.2.5 Beoordeling Indicaties:
Een discontinuïteit is het bewijs van een relevante (mechanische) imperfectie of indien hierover onzekerheid bestaat wordt deze aangemerkt als een twijfelachtige indicatie. Zolang geen zekerheid is verkregen, wordt deze als relevant beschouwd.
Dit zijn indicaties waarvan de oorzaak duidelijk is, doch niet vallen onder de relevante indicaties (zoals groeven, lichte inkarteling en dergelijke). Acceptatiecriteria: Volgens de relevante kolom van de in de tabel T0552 vermelde eis. Aanvaardingscritiria: zie NEN-EN 1090, 7.5.16 en 7.6.1. | 12.4.2.5 | NEN-EN 1090-2 Het vervaardigen van staal- en aluminiumconstructies – Deel 2: Technische eisen voor staalconstructies | Staal | Ontwerpfase Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-00896 | ROK-00896 | NEN-EN 1991-1-7 | Tunnels en natte kunstwerken moeten met betrekking tot vallende ankers worden berekend met een maatgevend anker, waarbij de kans dat een anker zwaarder dan het beschouwde anker op het kunstwerk valt gelijk is aan 1 · 10-6/ jaar. Hierbij geldt dat de kans dat een schip een anker verliest boven het kunstwerk gelijk is aan P(A)×P(B). | 4.6 | Algemene belastingen – Buitengewone belastingen: stootbelastingen en ontploffingen | Civiel | Ontwerpfase | Nat kunstwerk Tunnel | ||||||
ROK-00897 | ROK-00897 | NEN-EN 1991-1-7 | Met betrekking tot vallende ankers moet voor de kans van verlies van een anker per scheepsbeweging worden uitgegaan van P(A)= 2·10-3 per schip per jaar. Deze kans moet gelijkmatig over de totale scheepsbeweging per jaar aangenomen worden, zonder rekening te houden met variërende omstandigheden zoals open zee, storm etc. Indien ter plaatse van het kunstwerk sprake is van afwijkende omstandigheden in relatie tot bijvoorbeeld manoeuvreren en ankeren, moet deze kans van optreden zo nodig verhoogd worden. | 4.6 | Algemene belastingen – Buitengewone belastingen: stootbelastingen en ontploffingen | Civiel | Ontwerpfase | Nat kunstwerk Tunnel | ||||||
ROK-00898 | ROK-00898 | NEN-EN 1991-1-7 | Met betrekking tot vallende ankers moet voor de kans dat het schip zich bevindt boven het kunstwerk worden uitgegaan van een vaartijd van 75% per jaar; dit leidt tot een ‘kans’ dat het schip zich boven het kunstwerk bevindt gelijk aan: P(B) = bkunstwerk / (0,75 · 365 · 24 · 3600 · vschip). | 4.6 | Algemene belastingen – Buitengewone belastingen: stootbelastingen en ontploffingen | Civiel | Ontwerpfase | Nat kunstwerk Tunnel | ||||||
ROK-00899 | ROK-00899 | NEN-EN 1991-1-7 | Voor Tunnels moet de in rekening te brengen equivalente ankerbelasting worden bepaald aan de hand van de ontwerpgrafieken behorende bij de samenvattende eindrapportage VAL 99-18 ‘Onderzoek vallend scheepsanker op tunneldak’. | 4.6 | Algemene belastingen – Buitengewone belastingen: stootbelastingen en ontploffingen | Civiel | Ontwerpfase | Tunnel | ||||||
ROK-0090 | ROK-0090 | NEN-EN 1992-1-1 | cnom ≥ 35 mm, ten behoeve van bescherming van de wapening tegen corrosie. Op de tekeningen moet zowel de waarde van cnom(of ctoegepast) als de waarde van Δ cdev expliciet als zodanig worden vermeld. | 4.4.1.1 (2)P | Algemene regels en regels voor gebouwen | Beton | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-00900 | ROK-00900 | NEN-EN 1991-1-7 | Met betrekking tot de dynamische wrijvingskracht van een vallend anker in de afdeklaag van een tunnel moet zonder uitgebreide dynamische analyse worden uitgegaan van een statisch equivalente kracht ter grootte van 2 Fmax voor het mechanisme van bezwijken op buiging en Fmax voor het mechanisme van pons. | 4.6 | Algemene belastingen – Buitengewone belastingen: stootbelastingen en ontploffingen | Civiel | Ontwerpfase | Tunnel | ||||||
ROK-00901 | ROK-00901 | Ontwerp- en uitvoeringsprotocollen folieconstructies | Zowel in het geval dat alleen het ontwerp als in het geval dat het ontwerp én de uitvoering tot de contractverplichting behoort, moet bij het ontwerp en de uitvoering, alwaar van toepassing, overeenkomstig alle protocollen voor het toepassen van kunststof geomembranen voor bodembescherming en gas- en vloeistofbarrièrelagen worden gewerkt. Hierbij betreft het de volgende delen:
| Specifieke ontwerprichtlijnen voor folieconstructies | Civiel | Ontwerpfase Uitvoeringsfase | Folieconstructie | |||||||
ROK-00902 | ROK-00902 | NEN 9997-1 | Indien Ankerpalen worden toegepast, moeten deze worden ontworpen en uitgevoerd conform CUR-publicatie 236, inclusief het daarin beschreven toezicht en de daarin beschreven beproeving. | 7.6.1 | Algemene regels | Civiel | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-00903 | ROK-00903 | NEN 9997-1 | Indien het ontwerp van ankerpalen wordt gebaseerd op vooraf uit te voeren bezwijkproeven op verloren testpalen, moeten deze bezwijkproeven worden uitgevoerd conform § 10.2 van CUR-publicatie 236. | 7.6.1 | Algemene regels | Civiel | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-00904 | ROK-00904 | NEN 9997-1 | Indien het ontwerp van op trek belaste ankerpalen wordt gebaseerd op vooraf uit te voeren bezwijkproeven op verloren testpalen, moet de geotechnische draagkracht worden gebaseerd op § 6.1 van CUR-publicatie 236. a) de gemiddelde gemeten conusweerstand over de lengte van de verankeringslichamen van de verloren testpalen; en Bij deze berekening van de geotechnische draagkracht moeten de waarden voor at;i en tmob;max worden gemaximeerd op de waarden die hiervoor worden genoemd in stap 5 van § 10.9 van CUR-publicatie 236. | 7.6.1 | Algemene regels | Civiel | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-00905 | ROK-00905 | NEN-EN 1090-2 | Voor verkeerskundige draagconstructies moet de waarde ∆ in tabel B.12 - 1 vervangen worden door: - tolerantie op tussenliggende meetpunten -/+ 5mm, rekening houdend met de gemeten bouwzeeg in het midden en de ideale lijn. | Bijlage B B.12 - 1) | NEN-EN 1090-2 Het vervaardigen van staal- en aluminiumconstructies – Deel 2: Technische eisen voor staalconstructies | Staal | Ontwerpfase Uitvoeringsfase | Verkeerskundige draagconstructie | ||||||
ROK-00906 | ROK-00906 | NEN-EN 1993-2 | Algemeen Deze eis moet in samenhang worden gezien met de onderliggende eisen en omvat eisen aan het ontwerp en de berekening van orthotrope rijvloeren van stalen bruggen (vast en beweegbaar, nieuwbouw) m.b.t. vermoeiing. Naar deze ROK-00906 wordt op verschillende plaatsen in de ROK verwezen. Daar waar het in de ROK over vermoeiing van orthotrope rijvloeren van stalen bruggen gaat, moet dat worden beschouwd in relatie tot deze ROK-00906 en gaat deze ROK-00906 in rangorde, bij conflicterende eisen, voor op overige eisen m.b.t. vermoeiing van orthotrope rijvloeren. | Vermoeiing van orthotrope rijvloeren | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-00907 | ROK-00907 | NEN-EN 1993-2 | Definitie orthotrope rijvloer Tot de orthotrope rijvloer (zie figuur F00907) wordt gerekend de dekplaat, de langsverstijvers onder de dekplaat (troggen, bulbs, strippen; in figuur alleen troggen weergegeven), de kamplaat tot het niveau van de las aan de onderzijde van de tussenflens van de dwarsdrager of, i.g.v. geen kamplaat/tussenflens, het dwarsdragerlijf tot een hoogte van 500 mm onder de dekplaat. Rest van de dwarsdragers en aansluitingen van dwarsdragers (of consoles) over de gehele hoogte behoren tot de hoofddraagconstructie (evenals andere niet in bovenstaande tekst aangegeven constructieonderdelen). | Vermoeiing van orthotrope rijvloeren | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-00908 | ROK-00908 | NEN-EN 1993-2 | Partiele factoren De partiele factor γff op vermoeiingsbelastingen op de orthotrope rijvloer moet overeenkomstig NEN-EN1993-2 NB 9.3 (1) op 1,0 worden gesteld. noot: de 1,15 is gebaseerd op wat in de betreffende normartikelen heet “het concept van veilige levensduur en gering gevolg van bezwijken”; dit moet worden gelezen als “veilige levensduur i.g.v. visuele inspectie 1 maal per 6 jaar”. Bedoelde 6-jaarlijkse inspectiemogelijkheid moet mogelijk zijn en in het ontwerp en in het beheer- en onderhoudsplan zijn beschreven, inclusief inspectieuitvoeringsmethoden en inspectievoorzieningen. Noot: Voor onderdelen van het hoofddraagconstructie geldt een andere γMf. Zie elders in de ROK. | Vermoeiing van orthotrope rijvloeren | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-00909 | ROK-00909 | NEN-EN 1993-2 | Belastingen Het te hanteren belastingsspectrum voor de vermoeiingsberekening van orthotrope rijvloeren moet zijn gebaseerd op vermoeiingsbelastingsmodel 4a beschreven in NEN-EN 1991-2 NB 4.6.5.1 (1).
| Vermoeiing van orthotrope rijvloeren | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0091 | ROK-0091 | NEN-EN 1992-1-1 | Voor constructieonderdelen die risicovol zijn ten aanzien van de constructieve veiligheid en die (na oplevering) niet of slecht inspecteerbaar of onderhoudbaar zijn, moet de minimumdekking cmin met 5 mm worden vermeerderd. Dit geldt bijvoorbeeld voor:
| 4.4.1.2 (2)P | Algemene regels en regels voor gebouwen | Beton | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-00910 | ROK-00910 | NEN-EN 1993-2 | Voegovergangen Bij voegovergangen moet conform NEN-EN 1991-2 NB 4.6.1 (6) rekening worden gehouden met een aanvullende stootbelasting met een stootfactor van 1,15 over de eerste 6 meter. Dit normartikel moet zo worden geïnterpreteerd dat het belastingeffect van alle onderdelen binnen de eerste 6 meter vanaf het hart van de voeg a.g.v. alle assen van de passerende vermoeiingswagen met een factor 1,15 moeten worden verhoogd. | Vermoeiing van orthotrope rijvloeren | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-00911 | ROK-00911 | NEN-EN 1993-2 | Asfalt/ZOAB De stijfheid en spreiding van het asfalt en eventueel aanwezige ZOAB moet in de vermoeiingsbeschouwing worden meegenomen. De in rekening te brengen temperatuurafhankelijke stijfheid van het asfalt en/of ZOAB is in tabel T00911 weergegeven. De poissonfactor moet op 0,3 worden gesteld. Het effect van het asfalt moet in de rekenmodellen worden meegenomen middels volume-elementen. Hierbij moeten, voor zowel de gietasfaltlaag als voor de eventueel aanwezige ZOAB-laag, minimaal 2 lagen volume-elementen worden toegepast. De instellingen van het eindige elementenmodel moeten op de overgang van stalen dekplaat naar gietasfalt (en van gietasfalt naar ZOAB, indien aanwezig) zodanig worden gekozen dat de verticale vervormingen op de grensvlakken gelijk zijn, maar dat de afschuifstijfheid op die grensvlakken 0 is. Hiermee wordt bereikt dat de spreiding automatisch (temperatuurafhankelijk) wordt meegenomen maar dat (conservatief) de stalen dekplaat afzonderlijk buigt t.o.v. de gietasfaltlaag en de gietasfaltlaag afzonderlijk buigt t.o.v. de eventueel aanwezige ZOAB-laag, waarbij de temperatuurafhankelijke buigstijfheid van het asfalt en eventuele ZOAB wel goed wordt meegenomen. (toelichting: Onderzoek toont aan dat de mate van spreiding sterk afhankelijk is van de temperatuur van het asfalt en derhalve niet als vaste waarde kan en mag worden meegenomen). De gunstig werkende gedeeltelijke composietwerking door de wel degelijk aanwezige, alhoewel lage, stijfheid van de membraanlagen wordt verwaarloosd, maar gedeeltelijk gecompenseerd doordat een reductie mag worden toegepast op de berekende spanningswisselingen. Deze reductie moet zijn aangenomen als zijnde 10% en is van toepassing op de details 1a, 1b, 1c, 2a, 2b, 5, 6a, 6b, 7a+7b (dit betreft alle details rechtstreeks gerelateerd aan de dekplaat). ter info: onderzoek naar het meenemen van de feitelijke stijfheid van de membranen loopt nog De invloed van een eventuele epoxyslijtlaag (beweegbare bruggen) op spanningswisselingen in het rijdek moet volledig worden verwaarloosd. | Vermoeiing van orthotrope rijvloeren | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-00912 | ROK-00912 | NEN-EN 1993-2 | Rekenmodel Het rekenmodel moet minimaal volledig worden opgebouwd uit schaalelementen voor de staalconstructie en, indien aanwezig, volume-elementen voor gietasfalt en ZOAB (zie eis ROK-00911). Als alternatief mag de staalconstructies ook in volume elementen worden opgebouwd, mits de lassen worden meegenomen in de modellering. Het rekenmodel moet de volledige breedte van de brug omvatten. Bij beweegbare bruggen en qua lengte vergelijkbare vaste bruggen moet het rekenmodel de volledige lengte van de brug omvatten. Bij grote vaste bruggen moet, wanneer globale spannings- of vervormingseffecten significant bijdragen aan het lokale spanningsbeeld in de orthotrope rijvloer, het rekenmodel van de orthotrope rijvloer als lokaal submodel worden ingebouwd in het globale rekenmodel van de totale brug. Slechts wanneer aangetoond wordt dat de bijdrage van globale spanningen of vervormingen verwaarloosbaar zijn mag een op zichzelf staand lokaal model gebruikt worden. Het submodel (of indien aangetoond, het lokale model) moet een minimale lengte hebben van 2 maal de langste wagen uit het vermoeiingsbelastingsmodel (met, i.g.v. een lokaal model, passende randvoorwaarden gerelateerd aan de aansluitende delen van de brug). Het effect van de lassen moet verdisconteerd worden door het modelleren van een overdikte van de elementen welke zich bevinden tussen de teen van de lassen en de intersectie van de elementen van de 2 plaatdelen die door de las worden verbonden. De dikte van betreffende elementen moet worden bepaald volgens de formules en regels geven in figuur F00912-1. Ondanks dat de verdikking van de elementen, bij enkelzijdige lassen, fysiek éénzijdig is, mag deze excentriciteit niet meegenomen worden in de modellering (zie het voorbeeld in Figuur F00912-2). Ter toelichting op F00912-2: De blauwe plaat t=16 wordt over de lengte tussen de teen van de las en de hartlijn van de rode plaat 10 symmetrisch t.o.v. de hartlijn van de blauwe plaat verdikt tot 27,4 mm. De rode plaat t=10 wordt over de lengte tussen de teen van de las en de wortel van de las symmetrisch t.o.v. de hartlijn van de rode plaat verdikt tot 17,5 mm. De punten waarnaar geëxtrapoleerd moet worden betreffen de blauwe en de rode stippen t.p.v. de teen en wortel locaties. Daar waar eisen zijn gesteld bij de verschillende details geldt dat het daarbij gaat om de ingesloten hoek met de plaat, de betreffende lasteen en het been van de las (zie figuur F00912-3). T.a.v. de toe te passen elementtypen geldt dat geen elementen met een gereduceerde integratie mogen worden toegepast. Minimaal 4-knoops elementen met minimaal 4 integratiepunten. 3-Knoops elementen zijn niet toegestaan in zones van waaruit de spanningen moeten worden bepaald of van waaruit extrapolatie van spanningen moet plaatsvinden. Het bepalen van spanningswisselingen moet gedaan worden met behulp van de ‘Rain-Flow Cycle Counting Method’ of de ‘Resevoir Cycle Counting Method’. | Vermoeiing van orthotrope rijvloeren | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-00913 | ROK-00913 | NEN-EN 1993-2 | Randvoorwaarden / minimale eisen orthotrope rijvloeren. Voor alle in het ontwerp gekozen afmetingen geldt dat middels berekeningen moet worden aangetoond dat het ontwerp qua sterkte en vermoeiing voldoet aan de gestelde eisen. De volgende randvoorwaarden / minimale eisen zijn op de afmetingen/dimensionering van toepassing:
Noot: Bovenstaande randvoorwaarden / minimale eisen gelden voor de situatie zonder de aanvullende stootbelasting van de voegovergang. | Vermoeiing van orthotrope rijvloeren | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-00914 | ROK-00914 | NEN-EN 1993-2 | Vermoeiingsdetailbeschrijvingen incl. aanvullende eisen In Tabel T00914 zijn er in het totaal 3 dektypes gedefinieerd: A = Dek met doorgestoken troggen met uitsparing zie onderliggende eisen voor de figuur behorende bij Tabel T00914 | Vermoeiing van orthotrope rijvloeren | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-00915 | ROK-00915 | NEN-EN 1993-2 | Detail 1a: DP-TR: scheur in dekplaat vanuit teen buitenzijde trog tussen twee dwarsdragers (tussengelaste en doorgestoken troggen) | Detail 1a-Vermoeiing van orthotrope rijvloeren | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-00916 | ROK-00916 | NEN-EN 1993-2 | Detail 1b: DP-TR: scheur in dekplaat vanuit wortel binnenzijde trog tussen twee dwarsdragers (tussengelaste en doorgestoken troggen) | Detail 1b-Vermoeiing van orthotrope rijvloeren | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase Uitvoeringsfase | Brug | ||||||
ROK-00917 | ROK-00917 | NEN-EN 1993-2 | Detail 1c: DP-TR: scheur in dekplaat vanuit wortel binnenzijde trog ter plaatse van een dwarsdrager (doorgestoken troggen) | Detail 1c-Vermoeiing van orthotrope rijvloeren | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase Uitvoeringsfase | Brug | ||||||
ROK-00918 | ROK-00918 | NEN-EN 1993-2 | Detail 2a: TR-DP: scheur in trog vanuit de teen van de las | Detail 2a-Vermoeiing van orthotrope rijvloeren | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase Uitvoeringsfase | Brug | ||||||
ROK-00919 | ROK-00919 | NEN-EN 1993-2 | Detail 2b: TR-DP: scheur in las tussen trog en dekplaat vanuit de wortel van de las | Detail 2b-Vermoeiing van orthotrope rijvloeren | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase Uitvoeringsfase | Brug | ||||||
ROK-0092 | ROK-0092 | NEN-EN 1992-1-1 | Het is niet toegestaan om met alternatieve ontwerp- of berekeningsregels af te wijken van de voorgeschreven minimumdekking c.min,dur | 4.4.1.2 (5) | Algemene regels en regels voor gebouwen | Beton | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-00920 | ROK-00920 | NEN-EN 1993-2 | Detail 3a: TR-DD: Scheur in trog vanuit de teen van de las van de haibachuitsparing t.g.v. verticale spanningen | Detail 3a-Vermoeiing van orthotrope rijvloeren | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase Uitvoeringsfase | Brug | ||||||
ROK-00921 | ROK-00921 | NEN-EN 1993-2 | Detail 3b: TR-DD: Scheur in trog vanuit de teen van de las van de haibachuitsparing t.g.v. horizontale spanningen | Detail 3b-Vermoeiing van orthotrope rijvloeren | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase Uitvoeringsfase | Brug | ||||||
ROK-00922 | ROK-00922 | NEN-EN 1993-2 | Detail 3c: TR-DD: Scheur in trog vanuit de teen van de las t.g.v. horizontale spanningen (rondom gelaste doorgestoken troggen) | Detail 3c-Vermoeiing van orthotrope rijvloeren | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase Uitvoeringsfase | Brug | ||||||
ROK-00923 | ROK-00923 | NEN-EN 1993-2 | Detail 3d: TR-DD: Scheur in trog vanuit de teen van de las t.g.v. horizontale spanningen (tussengelaste troggen) | Detail 3d-Vermoeiing van orthotrope rijvloeren | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase Uitvoeringsfase | Brug | ||||||
ROK-00924 | ROK-00924 | NEN-EN 1993-2 | Detail 3e: TR-DD: Scheur in de las van de trog vanuit de wortel van de las t.g.v. horizontale spanningen (tussengelaste troggen) | Detail 3e-Vermoeiing van orthotrope rijvloeren | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase Uitvoeringsfase | Brug | ||||||
ROK-00925 | ROK-00925 | NEN-EN 1993-2 | Detail 4c: DD-TR: Scheur in de kamplaat/dwarsdrager vanuit de teen van de las van trog naar kamplaat/dwarsdrager (doorgestoken troggen)
| Detail 4c-Vermoeiing van orthotrope rijvloeren | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase Uitvoeringsfase | Brug | ||||||
ROK-00926 | ROK-00926 | NEN-EN 1993-2 | Detail 4e: DD-TR: Scheur in de kamplaat/dwarsdrager vanuit de teen van de las van trog naar kamplaat/dwarsdrager (tussengelaste troggen) | Detail 4e-Vermoeiing van orthotrope rijvloeren | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase Uitvoeringsfase | Brug | ||||||
ROK-00927 | ROK-00927 | NEN-EN 1993-2 | Detail 5: DP-DD: Scheur in de dekplaat vanuit de teen van de las tussen de dekplaat en de kamplaat/dwarsdrager (tussengelaste en doorgestoken troggen)
| Detail 5-Vermoeiing van orthotrope rijvloeren | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase Uitvoeringsfase | Brug | ||||||
ROK-00928 | ROK-00928 | NEN-EN 1993-2 | Detail 6a: DD-DP: Scheur in de kamplaat/dwarsdrager vanuit de teen van de las tussen de dekplaat en de kamplaat/dwarsdrager (tussengelaste en doorgestoken troggen) | Detail 6a-Vermoeiing van orthotrope rijvloeren | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase Uitvoeringsfase | Brug | ||||||
ROK-00929 | ROK-00929 | NEN-EN 1993-2 | Detail 6b: DD-DP: Scheur in de las vanuit de wortel van de las tussen de dekplaat en de kamplaat/dwarsdrager (tussengelaste en doorgestoken troggen)
| Detail 6b-Vermoeiing van orthotrope rijvloeren | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase Uitvoeringsfase | Brug | ||||||
ROK-0093 | ROK-0093 | NEN-EN 1992-1-1 | Bij tabel 4.3N - Constructieve classificatie gelden de volgende aanvullingen: 3) Een element wordt beschouwd een plaatgeometrie te hebben indien de kleinste hoofdafmeting van het betreffende element groter (breder) is dan 1,0 meter. | 4.4.1.2 (5) | Algemene regels en regels voor gebouwen | Beton | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-00930 | ROK-00930 | NEN-EN 1993-2 | Detail 7a: DP: Scheur in de dekplaat vanuit de teen van de langslas tussen dekplaatsecties Detail 7b: DP: Scheur in de dekplaat vanuit de teen van de dwarslas tussen dekplaatsecties | Detail 7a en 7b-Vermoeiing van orthotrope rijvloeren | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase Uitvoeringsfase | Brug | ||||||
ROK-00931 | ROK-00931 | NEN-EN 1993-2 | Detail 8a: TR: Scheur in de trog of het trogpasstuk vanuit de teen van de (montage-)las tussen passtuk en de trog, met onderlegstrip. | Detail 8a-Vermoeiing van orthotrope rijvloeren | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase Uitvoeringsfase | Brug | ||||||
ROK-00932 | ROK-00932 | NEN-EN 1993-2 | Detail 8b: TR: Scheur in de trog vanuit de teen van de (fabrieks-)las (stompe las) bij verlenging van de trog | Detail 8b-Vermoeiing van orthotrope rijvloeren | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase Uitvoeringsfase | Brug | ||||||
ROK-00933 | ROK-00933 | NEN-EN 1993-2 | Detail 9: DD: Scheur in kamplaat/dwarsdrager vanuit de rand van de haibach-uitsparing
| Detail 9-Vermoeiing van orthotrope rijvloeren | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase Uitvoeringsfase | Brug | ||||||
ROK-00934 | ROK-00934 | NEN-EN 1993-2 | Detail 10a: KP-TF: Scheur in de kamplaat/dwarsdrager vanuit de teen van de las kamplaat/dwarsdrager met de tussenflens Detail 11a: DD-TF: Scheur in de kamplaat/dwarsdrager vanuit de teen van de las kamplaat/dwarsdrager met de tussenflens | Detail 10a en 11a-Vermoeiing van orthotrope rijvloeren | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase Uitvoeringsfase | Brug | ||||||
ROK-00935 | ROK-00935 | NEN-EN 1993-2 | Detail 10b: KP-TF: Scheur in de las vanuit de wortel van de las kamplaat/dwarsdrager met de tussenflens Detail 11b: DD-TF: Scheur in de las vanuit de wortel van de las kamplaat/dwarsdrager met de tussenflens | Detail 10b en 11b-Vermoeiing van orthotrope rijvloeren | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase Uitvoeringsfase | Brug | ||||||
ROK-00936 | ROK-00936 | NEN-EN 1993-2 | Vermoeiingsdetailbeschrijvingen orthotrope dekken met bulbs en strippen incl. aanvullende eisen De aanpak voor orthotrope rijvloeren (nieuwbouw) met langsliggers in de vorm van strippen of bulbs is gebaseerd op hoofdstuk 4 van document TNO 2017 R10405 (kan bij RWS worden opgevraagd). Voor dit type dekken gelden dezelfde eisen m.b.t. definitie orthotrope rijvloer, partiele factoren, belastingen, voegovergangen, asfalt/ZOAB en epoxyslijtlagen, rekenmodellen en randvoorwaarden / minimale eisen (laatstgenoemde is deels gebaseerd op troggen en deels op strips/bulbs) als voor orthotrope rijvloeren met trogvormige verstijvers (zie ROK-00906 t/m ROK-00913). De spanningswisselingsreductie als gevolg van asfalt/ZOAB (zie ROK-00911) mag ook bij orthotrope dekken met strips of bulbs alleen worden toegepast bij details welke rechtstreeks gerelateerd zijn aan de dekplaat. In afwijking van TNO 2017 R10405 moet derhalve in de rekenmodellen gebruik worden gemaakt van de methode waarbij het effect van de lassen in de schaal-elementmodel wordt verdisconteerd door een gedefinieerde overdikte van de elementen in de zone tussen lasteen en element-intersecties. In onderstaande eisen ROK-00937 t/m ROK-00939 is per detail (indien van toepassing) volgens de nummering van hoofdstuk 4 van document TNO 2017 R10405 aangegeven of en wat er als gevolg van de wijziging van de rekensystematiek (of nader onderzoek) is aangepast. De eisen van tabellen gaan voor de informatie in TNO 2017 R10405. In de tabellen is de link gelegd naar min of meer vergelijkbare details in orthotrope rijvloeren met troggen. | Vermoeiing van orthotrope rijvloeren | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase Uitvoeringsfase | Brug | ||||||
ROK-00937 | ROK-00937 | NEN-EN 1993-2 | Dekplaatscheur bij bulb/strip In tabel T00937 zijn de aanvulling/wijziging gegeven ten opzichte van R10405 cq tabel T00914. | Dekplaatscheur bulb/strips-Vermoeiing van orthotrope rijvloeren | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase Uitvoeringsfase | Brug | ||||||
ROK-00938 | ROK-00938 | NEN-EN 1993-2 | Scheur in bulb/strip In tabel T00938 zijn de aanvulling/wijziging gegeven ten opzichte van R10405 cq tabel T00914. | Scheur in bulb/strip-Vermoeiing van orthotrope rijvloeren | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase Uitvoeringsfase | Brug | ||||||
ROK-00939 | ROK-00939 | NEN-EN 1993-2 | Dwarsdragerscheur bij bulb/strip In tabel T00939 zijn de aanvulling/wijziging gegeven ten opzichte van R10405 cq tabel T00914. | Dwarsdragerscheur bij bulb/strip-Vermoeiing van orthotrope rijvloeren | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase Uitvoeringsfase | Brug | ||||||
ROK-0094 | ROK-0094 | NEN-EN 1992-1-1 | Advies: Wanneer is aangetoond dat het beoogde roestvast staal geschikt is voor toepassing in gewapend beton, zowel met betrekking tot de mechanische eigenschappen als de corrosiebestendigheid, mag de waarde van Δ cdur,st gelijk aan 10 mm zijn genomen. | 4.4.1.2 (7) | Algemene regels en regels voor gebouwen | Beton | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-00940 | ROK-00940 | NEN-EN 1993-2 | Modellering bij doorvoer dwarsdrager Bij de doorvoer van de dwarsdrager bij bulbs of strips moet een modellering conform figuur F00940 worden aangehouden. | Modellering bij doorvoer dwarsdrager | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase Uitvoeringsfase | Brug | ||||||
ROK-00944 | ROK-00944 | RTD 1025 | Toe te passen richtlijn: | Algemeen | Eisen voor hydraulische bewegingswerken | Ontwerpfase Uitvoeringsfase | Beweegbare brug Nat kunstwerk | |||||||
ROK-00946 | ROK-00946 | NEN 9997-1 | Voor aanvang van de realisatie van een paal-plaat fundering moet een monitoringsplan zijn vastgesteld. Dit plan moet beheersingsmaatregelen bevatten, die erop gericht zijn om de vorming van een spleet tussen de onderzijde van de betonnen vloer en het zand (bijvoorbeeld als gevolg van klink) te voorkomen. | 7.8 | Algemene regels | Civiel | Ontwerpfase | Tunnel | ||||||
ROK-0095 | ROK-0095 | NEN-EN 1992-1-1 | Aan de bovenzijde van het dak van een tunnelzinkelement, de bovenzijde van de bodem van een aquaduct of de bovenzijde van de vloer van een sluiskolk gelegen in een vaarweg met een CEMT-klasse niet hoger dan IV, moet de minimumdekking cmin worden vermeerderd met 50 mm. In de dekking moet een krimpnet worden aangebracht met een nominale dekking van 60 mm. De bovenzijde van het dak van een tunnelzinkelement, de bovenzijde van de bodem van een aquaduct of de bovenzijde van de vloer van een sluiskolk gelegen in een vaarweg met een CEMT-klasse hoger dan IV, moet voorzien zijn van een beschermlaag zoals beschreven in rapport VAL 99-18. | 4.4.1.2 (13) | Algemene regels en regels voor gebouwen | Beton | Ontwerpfase | Nat kunstwerk Tunnel | ||||||
ROK-0096 | ROK-0096 | NEN-EN 1992-1-1 | Voor de dagzijde van sluizen (sluishoofd en sluiskolk) en aquaducten moet de minimumdekking cmin worden vermeerderd met +10 mm om ervoor te zorgen dat bij eventuele slijtage door schepen (groeven en botsen) voldoende dikte van de dekking als barriere overblijft om wapeningscorrosie te voorkomen. | 4.4.1.2 (13) | Algemene regels en regels voor gebouwen | Beton | Ontwerpfase | Nat kunstwerk Tunnel | ||||||
ROK-0098 | ROK-0098 | NEN-EN 1992-1-1 | Indien is gegarandeerd dat een zeer nauwkeurig meetinstrument is gebruikt voor het monitoren van de betondekking (na een eventuele nabewerking) en dat constructieonderdelen c.q. elementen die niet voldoen, zijn verwijderd (bijvoorbeeld geprefabriceerde elementen), mag Δcdev met maximaal 5 mm worden gereduceerd. | 4.4.1.3 (3) | Algemene regels en regels voor gebouwen | Beton | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0099 | ROK-0099 | NEN-EN 1992-1-1 | Het gebruik van niet-lineaire eindige elementen berekeningen (NLFEA – Non Linear Finite Element Analysis) is voor nieuwbouw niet toegestaan. | 5.7 | Algemene regels en regels voor gebouwen | Beton | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0100 | ROK-0100 | NEN-EN 1992-1-1 | Een funderingspaal moet over de lengte dat hij vrijstaand is als kolom worden beschouwd. | 5.8.2 (1)P | Algemene regels en regels voor gebouwen | Beton | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0101 | ROK-0101 | NEN-EN 1992-1-1 | Het in rekening brengen van voorspanning zonder aanhechting (VZA) in de eindsituatie is niet toegestaan, uitgezonderd voor de dwarsvoorspanning ten behoeve van het koppelen van meerdere (koker)liggers naast elkaar voor een brugdek. Voor deze specifieke situatie geldt het volgende: | 5.10.1 | Algemene regels en regels voor gebouwen | Beton | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0102 | ROK-0102 | NEN-EN 1992-1-1 | Advies: Indien het voorspansysteem op moment van berekenen nog niet bekend is of als gegevens in een Europese Technische Goedkeuring ontbreken, mogen de waarden volgens tabel T0102 worden aangehouden voor voorspankabels opgebouwd uit strengen in omhullingsbuizen (VMA, multi-systeem): | 5.10.5.2 | Algemene regels en regels voor gebouwen | Beton | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0103 | ROK-0103 | NEN-EN 1992-1-1 | Advies: Indien het voorspansysteem op moment van berekenen nog niet bekend is of als gegevens in een Europese Technische Goedkeuring ontbreken, mogen de volgende richtwaarden zijn aangehouden:
| 5.10.5.3 (2) | Algemene regels en regels voor gebouwen | Beton | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0104 | ROK-0104 | NEN-EN 1992-1-1 | In de berekening van de ligging van de voorspankabels moet rekening zijn gehouden met de verschuiving van het zwaartepunt van de kabel ten opzichte van het hart van het voorspankanaal. De kabel zal door het aanspannen gaan aanliggen aan de binnenzijde van de kromming. De grootte van de verschuiving is afhankelijk van de kabeldoorsnede en diameter van het voorspankanaal, e.e.a. volgens opgave leverancier. Voor de berekening mag tabel T0104 zijn aangehouden. Op de werktekening moeten de kabels zijn gemaatvoerd op basis van hart voorspankanaal (en dus niet op basis van zwaartepunt kabel). | 5.10.7 | Algemene regels en regels voor gebouwen | Beton | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0105 | ROK-0105 | NEN-EN 1992-1-1 | Drukwapening in plaatconstructies mag alleen worden meegerekend indien beugels, die het onder- en bovennet met elkaar verbinden, aanwezig zijn die het uitknikken van de drukstaven voorkomen. | 6.1 (2)P | Algemene regels en regels voor gebouwen | Beton | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0106 | ROK-0106 | NEN-EN 1992-1-1 | De constructeur moet op tekening aangeven of hechtlassen mogen worden toegepast. | 6.8.4 | Algemene regels en regels voor gebouwen | Beton | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0108 | ROK-0108 | NEN-EN 1992-1-1 | Bij belasting door wegverkeer, moet de vermoeiingstoets voor beton onder druk of afschuiving worden uitgevoerd volgens de regel van Miner (NEN-EN 1992-2, 6.8.7 (101)). | 6.8.7 | Algemene regels en regels voor gebouwen | Beton | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0109 | ROK-0109 | NEN-EN 1992-1-1 | Voor waterkerende delen van de betonconstructie gelden voor scheurbeheersing de onderliggende eisen. | 7.3 | Algemene regels en regels voor gebouwen | Beton | Ontwerpfase | Tunnel | ||||||
ROK-0110 | ROK-0110 | NEN-EN 1090-2 | Damwandprofielen moeten worden geleverd volgens NEN-EN 10248 (warmgewalst) of NEN-EN 10249 (koudgewalst), met een minimale individuele kerfslagwaarde van 27J bij -20 ºC. | 5.3.1 | NEN-EN 1090-2 Het vervaardigen van staal- en aluminiumconstructies – Deel 2: Technische eisen voor staalconstructies | Staal | Ontwerpfase Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0111 | ROK-0111 | NEN-EN 1992-1-1 | Advies: Indien de betondekking op een voorspankanaal ≥ 200 mm is, mag bij “elementen met een combinatie van betonstaal en voorspanstaal met aanhechting” de scheurwijdte worden getoetst aan de eisen voor “elementen met betonstaal en/of voorspanstaal zonder aanhechting”. Opmerking: Eventueel voorspanstaal in dwarsrichting moet ook worden beschouwd. | 7.3.1 (5) | Algemene regels en regels voor gebouwen | Beton | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0112 | ROK-0112 | NEN-EN 1992-1-1 | Voor betonnen bruggen geldt het volgende ten aanzien van de blijvende zeeg. Een blijvende zeeg wordt gedefinieerd als de opbuiging van de onderzijde van het rijdek ten opzichte van een rechte lijn die loopt van bovenzijde hart oplegging tot bovenzijde hart oplegging, nadat alle blijvende belastingen zijn aangebracht en alle tijdsafhankelijke effecten geheel zijn opgetreden. Ten aanzien van de blijvende zeeg gelden de volgende bepalingen:
Voor het vervolg zie onderliggende eis | 7.4.1 | Algemene regels en regels voor gebouwen | Beton | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0113 | ROK-0113 | NEN-EN 1992-1-1 | In aanvulling op de regels in hoofdstuk 8, gelden de eisen in de volgende artikelen van de vervallen norm NEN 6723:2009: - 10.1.5 wapening in kolommen - 10.1.6 wapening bij geconcentreerde lasten - 10.1.7 minimale wapening in consoles - 10.1.8 minimale kenmiddellijn - 10.1.9 wapening in betonscharnieren - 10.1.10 wapening i.v.m. krommingsdrukken door gebogen voorspanelementen - 10.1.11 niet-vervangbare voorspanelementen - 10.2 lassen en branden nabij voorspanelementen - 10.3 klemmofverbindingen - 10.5 uitvoering - 10.6 voegen Bij tegenstrijdigheid tussen de eisen in bovenstaande artikelen en artikelen in NEN-EN 1992-1-1 of NEN-EN 1992-2, is de strengste eis van toepassing. | 8 | Algemene regels en regels voor gebouwen | Beton | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0114 | ROK-0114 | NEN-EN 1992-1-1 | Voor tunnels geen kleinere staafafstand toepassen dan:
Bij overlappingen volgens NEN-EN 1992-1-1, 8.7.2 geldt voor alle staven of gebundelde staven een minimale afstand tussen de staven van 60 mm. | 8.2 | Algemene regels en regels voor gebouwen | Beton | Ontwerpfase | Tunnel | ||||||
ROK-0115 | ROK-0115 | NEN-EN 1992-1-1 | In doorsneden ter plaatse van de maximale veld- en steunpuntsmomenten en ter plaatse van toevallige inklemmingsmomenten mag de staafafstand ten hoogste tweemaal de plaatdikte bedragen met een maximum van 250 mm. In de overige doorsneden en bij verdeelwapening mag de staafafstand ten hoogste 4 maal de plaatdikte bedragen met een maximum van 500 mm. In platen dikker dan 150 mm moet een boven- en ondernet worden aangebracht met een maximale staafafstand van 250 mm. Dit geldt ook voor druklagen. | 8.2 (1)P | Algemene regels en regels voor gebouwen | Beton | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0116 | ROK-0116 | NEN-EN 1992-1-1 | Voor de verankering van in geboorde gaten gelijmde wapeningsstaven geldt EAD 330087 (Systems for post-installed rebar connections with mortar). Verankering van in geboorde gaten gelijmd betonstaal waarbij kruip niet toelaatbaar en/of gewenst is, moeten worden verlijmd met cementgebonden mortel. | 8.4.1 (7) | Algemene regels en regels voor gebouwen | Beton | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0117 | ROK-0117 | NEN-EN 1992-1-1 | Indien bij ingestorte wapeningsstaven niet wordt voldaan aan de eis ten aanzien van de minimale relatieve riboppervlakte volgens EN 1992-1-1, bijlage C (fR,min), moet de rekenwaarde van de uiterst opneembare aanhechtspanning fbd zijn gehalveerd (bijvoorbeeld voor draadeinden). Dit geldt niet voor (achteraf) ingelijmde wapeningsstaven, omdat de invloed van de profilering in dat geval in rekening is gebracht door toepassing van de berekenings- en beproevingsmethode volgens EAD 330087, zie ook de ROK aanvulling op NEN-EN 1992-1-1, 8.4.1 (7) - ROK-0116. Opmerking: De halvering van de aanhechtspanning is afgeleid uit de verankeringslengte voor glad staal volgens de vervallen norm NEN 6720. | 8.4.2 (2) | Algemene regels en regels voor gebouwen | Beton | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0118 | ROK-0118 | NEN-EN 1992-1-1 | Voor overlappingen met in geboorde gaten gelijmde wapeningsstaven geldt EAD 330087 (Systems for post-installed rebar connections with mortar). | 8.7.2 (5) | Algemene regels en regels voor gebouwen | Beton | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0119 | ROK-0119 | NEN-EN 1992-1-1 | Verificatie: Bij de minimale vrije afstand tussen voorspankanalen volgens dit artikel, kan worden aangenomen dat de ruimte tussen de voorspankanalen voldoende is om een trilnaald Ø 63 mm in te brengen en een goede verdichting van het beton mogelijk te maken, op voorwaarde dat de kabels niet zijn gekromd in dwarsrichting. Indien de voorspankabels in dwarsrichting zijn gekromd, is een grotere vrije afstand noodzakelijk als de kromtestraal kleiner is dan volgens tabel T0119-1 (en moet berekende splijt- en/of ponswapening worden toegepast). Bij toepassen van een stortkoker Ø 100 mm mag worden aangenomen dat de ruimte tussen de voorspankanalen voldoende is om het beton te storten zonder de voorspankanalen te beschadigen, als een minimale h.o.h. afstand volgens onderstaande tabel T0119-2 wordt gehanteerd (tabel is gebaseerd op 15 mm speling). Ø is de uitwendige diameter voorspankanaal. | 8.10.1.3 (3) | Algemene regels en regels voor gebouwen | Beton | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0120 | ROK-0120 | NEN-EN 1992-1-1 | Voor de minimale wapening in dwarsrichting in platen (waaronder massieve platen) die als brugdek worden toegepast, moet deze wapening in dwarsrichting als hoofdwapening worden beschouwd en niet als verdeelwapening. | 9.3.1.1 (2) | Algemene regels en regels voor gebouwen | Beton | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0121 | ROK-0121 | NEN-EN 1992-1-1 | Bij toepassing van haarspelden als ponswapening moeten de overlappingen van de rechte einden voldoen aan de eisen met betrekking tot verankeringslengte. In plaats van haarspelden mogen ook open beugels met voldoende verankeringslengte worden toegepast volgens figuur 9.5 van NEN-EN 1992-1-1, op voorwaarde dat ze het boven- en ondernet omsluiten. | 9.4.3 | Algemene regels en regels voor gebouwen | Beton | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0122 | ROK-0122 | NEN-EN 1992-1-1 | Bij voegen tussen geprefabriceerde betonelementen moet de dwarskracht via ophangwapening naar de geprefabriceerde betonelementen worden overgedragen (zie figuur 6-1). Als geen dwarsvoorspanning wordt toegepast, moet ten minste een sponningbreedte van 30 mm worden aangehouden, exclusief de eventueel benodigde oplegsponning voor de onderbekisting van het tussenstort zoals aangegeven in figuur F0122. Het aansluitvlak tussen het geprefabriceerde element en de tussenstort moet ten minste voldoen aan de klasse ‘ruw’ volgens NEN-EN 1992-1-1, 6.2.5 (2). De plaatdikte van het tussenstort moet ten minste 150 mm zijn. De oplegsponning moet voldoen aan NEN-EN 15050, annex F3. Opmerking: Indien de cementhuid ter plaatse van de aansluitvlakken is verwijderd, mag het aansluitvlak als ‘ruw’ volgens NEN-EN 1992-1-1, 6.2.5 (2) worden beschouwd. | 10.2 (1)P | Algemene regels en regels voor gebouwen | Beton | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0123 | ROK-0123 | NEN-EN 1992-1-1 | Voor tandconstructies wordt verwezen naar ROK paragraaf 6.4 - ROK-0621, onder “tandconstructies”. | 10.9.4.6 (1) | Algemene regels en regels voor gebouwen | Beton | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0125 | ROK-0125 | NEN-EN 1992-1-1 | Ongewapende en lichtgewapende constructies mogen niet zijn toegepast, met uitzondering van werkvloeren en onderwaterbetonvloeren. | 12.1 (2) | Algemene regels en regels voor gebouwen | Beton | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0126 | ROK-0126 | NEN-EN 1992-1-1 | Advies: Zie de aanvulling bij NEN-EN 1992-1-1, 3.1.4 - ROK-0083. | Bijlage B | Algemene regels en regels voor gebouwen | Beton | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0127 | ROK-0127 | NEN-EN 1992-1-2 | Aanvullingen op NEN-EN 1992-1-2 + NB. Voor tunnels geldt dat de delen van de tunnel die belast worden met een brand volgens de koolwaterstofkromme of de RWS-brandkromme moeten voldoen aan de aanvullende eisen die in deze paragraaf van de ROK gesteld worden. Voor die delen die belast worden met een standaardbrandkromme mogen de eisen en tabellen uit de Eurocode voor standaard brand gevolgd worden. zie onderliggende eisen. | Algemeen | Algemene regels – Ontwerp en berekening van constructies bij brand | Beton | Ontwerpfase | Tunnel | ||||||
ROK-0128 | ROK-0128 | NEN-EN 1992-1-2 | 4.5 Spatten Er moeten aantoonbaar werkende maatregelen worden genomen tegen afspatten van beton. De maatregelen kunnen bestaan uit het voldoende beschermen van het beton zodat afspatten niet kan plaatsvinden of door het toepassen van een betonmengsel dat ongevoelig is voor afspatten (eventueel met polypropyleen vezels). Door het uitvoeren van brandproeven moet de gevoeligheid tegen afspatten onder gebruiksomstandigheden worden aangetoond. Daarnaast moet het bouwproces voldoende beheerst plaatsvinden om te borgen dat de mengselsamenstelling in de tijd niet significant veranderd. De maatregelen tegen afspatten van beton moet worden uitgevoerd en aangetoond volgens de RTD 1030 Richtlijn brandwerende constructies. | 4.5 | Algemene regels – Ontwerp en berekening van constructies bij brand | Beton | Ontwerpfase | Tunnel | ||||||
ROK-0129 | ROK-0129 | NEN-EN 1992-2 | Advies: Niet-constructief onderwaterbeton of onderwaterbeton met een tijdelijke constructieve functie (gewapend of ongewapend) hoeft niet te voldoen aan de voorgeschreven minimale betonsterkteklasse Cmin. Aanbevolen wordt om in de berekening uit te gaan van een betonsterkteklasse C20/25 voor zowel gewapend als ongewapend onderwaterbeton. | 3.1.2 (102)P | Betonnen bruggen | Beton | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0130 | ROK-0130 | NEN-EN 1992-2 | Water in holle ruimten (bijvoorbeeld in kokerliggers) moet afgevoerd kunnen worden. | 4.2 (104) | Betonnen bruggen | Beton | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0131 | ROK-0131 | NEN-EN 1992-2 | De volgende vlakken moeten (ook) worden beschouwd als rechtstreeks blootgesteld aan dooizouten:
Opmerking: Dit artikel betreft niet de buigslappe voeg zelf. Deze moet ontworpen worden volgens RTD 1023. | 4.2 (106) | Betonnen bruggen | Beton | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0132 | ROK-0132 | NEN-EN 1992-2 | Uitwendige voorspanning moet inspecteerbaar en vervangbaar zijn. Opmerking: Met uitwendige voorspanning wordt buiten de betondoorsnede gelegen voorspanning bedoeld (zie NEN-EN 1992-1-1, 1.5.2.3). | 4.3 (103) | Betonnen bruggen | Beton | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0133 | ROK-0133 | NEN-EN 1992-2 | In afwijking van de Nationale Bijlage geldt de volgende definitie: σcd is de optredende normaalspanning (druk is positief) ter plaatse van de uiterste vezel aan de bovenkant resp. de onderkant van de constructie onder invloed van de voorgeschreven belastingscombinatie, in MPa. | 7.3.1 (113) | Betonnen bruggen | Beton | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0134 | ROK-0134 | NEN-EN 13670 | In afwijking van sub (7) geldt dat de eisen zoals opgenomen in NEN-EN 13670 en de aanvullingen in de ROK van toepassing zijn op de productie van alle geprefabriceerde betonelementen. Voor zover de eisen in de betreffende productnorm strijdig zijn met of afwijkend zijn van NEN-EN 13670, prevaleren de eisen in de betreffende productnorm met uitzondering van de aanvullingen en invullingen in deze paragraaf van de ROK. | 1 | NEN-EN 13670 Vervaardiging van betonconstructies | Beton | Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0135 | ROK-0135 | NEN-EN 13670 | In NEN-EN 13670 genoemde documenten (normen, richtlijnen en andere documenten) inclusief de aanvullingen en aanwijzingen in deze paragraaf van de ROK zijn bindend. | 2 | NEN-EN 13670 Vervaardiging van betonconstructies | Beton | Ontwerpfase Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0136 | ROK-0136 | NEN-EN 13670 | De volgende definitie wordt toegevoegd: | 3 | NEN-EN 13670 Vervaardiging van betonconstructies | Beton | Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0137 | ROK-0137 | NEN-EN 13670 | Zowel in het geval dat alleen het ontwerp als in het geval dat zowel het ontwerp als de uitvoering binnen het contract tot de verplichtingen behoort, moet bij het ontwerp, waar van toepassing, overeenkomstig de uitvoeringsnormen worden gewerkt. f) Een overzicht met per constructiedeel het toe te passen betonmengsel en de daarbij behorende relevante gegevens conform tabel T-00830 van ROK-00830 onderwerp 1 t/m 6. | 4.2.1 | NEN-EN 13670 Vervaardiging van betonconstructies | Beton | Ontwerpfase Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0138 | ROK-0138 | NEN-EN 13670 | Er moet een (deel)kwaliteitsplan worden opgesteld voor het uit te voeren betonwerk. Hierin moet beschreven worden hoe aan de eisen van NEN‑EN 13670, NEN 8670 en de aanvullingen van de ROK zal worden voldaan. Voor aanvang van de vervaardiging van enig deel van het werk, moet het kwaliteitsplan volledig zijn en beschikbaar voor Rijkswaterstaat. | 4.2.2 | NEN-EN 13670 Vervaardiging van betonconstructies | Beton | Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0139 | ROK-0139 | NEN-EN 13670 | (2) Per constructiedeel moet een geboortecertificaat worden opgesteld met daarin ten minste de volgende registraties: a) Verwijzing naar de betreffende uitvoeringsspecificatie en het kwaliteitsplan.
f) keuringsrapporten met betrekking tot voorspanning (zie NEN-EN 13670, 7 en de aanvullingen hierop in de ROK):
g) keuringsrapporten van de keuring na ontkisten (zie NEN-EN 13670, 8.6 en de aanvullingen hierop in de ROK). | 4.2.3 | NEN-EN 13670 Vervaardiging van betonconstructies | Beton | Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0140 | ROK-0140 | NEN-EN 13670 | Voor alle onderdelen van een kunstwerk in gevolgklasse 3, die van belang zijn voor het draagvermogen en duurzaamheid van de constructie, moet uitvoeringsklasse 3 worden aangehouden. | 4.3.1 | NEN-EN 13670 Vervaardiging van betonconstructies | Beton | Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0141 | ROK-0141 | NEN-EN 13670 | De volgende producten moeten, zolang deze nog niet onder CE-markering geleverd kunnen worden volgens de verordening bouwproducten 305/2011/EU (Construction Products Regulation), onder productcertificaat worden geleverd: - betonmortel (BRL 1801); - betonstaal (BRL 0501); - gehechtlaste wapeningsnetten, wapeningsconstructies en buig- en vlechtwerk (BRL 0503); - mechanische verbindingen van betonstaal (BRL 0504); - stekken- en doorkoppelbakken (BRL 0506); - krachtlasverbindingen met betonstaal en stalen strippen (BRL 0512); - voorspanstaal (BRL 2401). In te storten stalen onderdelen en bijbehorende verbindingen moeten worden geleverd met keuringsdocumenten volgens de eisen bij 5.2 in par 7.20 van de ROK. Indien deze onderdelen thermisch worden verzinkt, moeten deze worden geleverd met een fabrieksverklaring als bedoeld in NEN-EN-ISO 1461, waarbij tevens de resultaten van uitgevoerde controles van de laagdikte conform par 6.2 van deze norm worden geleverd. | 4.3.2 | NEN-EN 13670 Vervaardiging van betonconstructies | Beton | Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0142 | ROK-0142 | NEN-EN 13670 | Het uitvoeren van betonreparaties, zoals bedoeld onder 8.8 (6) van deze paragraaf, en het afwerken van tijdelijke voorzieningen zoals centerpengaten, zoals bedoeld onder 5.6.2 van deze paragraaf, moeten worden uitgevoerd door een houder van een KOMO® procescertificaat op basis van BRL 3201. Ten minste van risicovolle uitvoeringswerkzaamheden, waarvan de gerealiseerde kwaliteit van de resultaten achteraf niet meer volledig en/of op eenvoudige wijze kan worden aangetoond, moet tijdens de uitvoering controle plaatsvinden op de naleving van het uitvoeringsproces en de verwerkingsvoorschriften. Onder risicovolle werkzaamheden vallen onder andere de volgende uitvoeringsprocessen: | 4.3.3 (1) Tabel 2 | NEN-EN 13670 Vervaardiging van betonconstructies | Beton | Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0143 | ROK-0143 | NEN-EN 13670 | Indien bij keuring blijkt dat een onderdeel niet voldoet aan de eisen, moet een afwijkingsrapport worden opgesteld. Indien er geen corrigerende maatregel mogelijk is om het onderdeel weer te laten voldoen aan de eisen, moet deze worden afgekeurd en worden vervangen. | 4.4 | NEN-EN 13670 Vervaardiging van betonconstructies | Beton | Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0144 | ROK-0144 | NEN-EN 13670 | Op de in het beton achterblijvende delen van centerpenconstructies moet dezelfde dekking worden aangehouden als voor de wapening. Voor waterdicht werk moeten niet terugwinbare centerpennen worden toegepast welke voorzien zijn van een aangelast stalen plaatje (waterslot) Centerpensparingen moeten volledig worden gevuld en vlak worden afgewerkt met een daartoe geschikte reparatiemortel die voldoet aan NEN-EN 1504-3 (klasse R3) tenzij in een projectspecifieke specificatie van schoon beton andere eisen zijn gesteld. De uitvoering moet plaatsvinden door deskundig personeel, gecertificeerd volgens BRL 3201. | 5.6.2 | NEN-EN 13670 Vervaardiging van betonconstructies | Beton | Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0145 | ROK-0145 | NEN-EN 13670 | Afstandhouders moeten van cementgebonden materiaal zijn, met uitzondering van de afstandhouders voor in de grond gevormde paalfunderingen zonder permanente casing. | 6.2 (7) | NEN-EN 13670 Vervaardiging van betonconstructies | Beton | Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0146 | ROK-0146 | NEN-EN 13670 | b) het buigen van staal bij temperaturen beneden -5 °C is niet toegestaan; c) buigen door verhitting van de staven is niet toegestaan. | 6.3 (1) | NEN-EN 13670 Vervaardiging van betonconstructies | Beton | Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0147 | ROK-0147 | NEN-EN 13670 | Voor de aan te houden minimale middellijn van de buigdoorn gelden de waarden zoals deze zijn opgenomen in de Nationale Bijlage bij NEN-EN 1992-1-1. | 6.3 (2) | NEN-EN 13670 Vervaardiging van betonconstructies | Beton | Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0148 | ROK-0148 | NEN-EN 13670 | Lassen is alleen toelaatbaar voor wapeningsstaal dat als lasbaar is geclassificeerd en met expliciet verkregen toestemming van de constructeur. Hechtlassen van niet-constructieve lasverbindingen, anders dan fabrieksmatig uitgevoerde puntlassen (netten), zijn alleen toelaatbaar met toestemming van de constructeur. | 6.4 | NEN-EN 13670 Vervaardiging van betonconstructies | Beton | Ontwerpfase Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0149 | ROK-0149 | NEN-EN 13670 | Het aanbrengen van voorspansystemen, spannen en injecteren moet worden uitgevoerd door daartoe gespecialiseerde bedrijven die door de ETA-houder zijn erkend op basis van de eisen zoals gesteld in CWA 14646 en de ETA van het voorspansysteem. Uitvoerend personeel moet opgeleid zijn conform CWA 14646. | 7.1 (2) | NEN-EN 13670 Vervaardiging van betonconstructies | Beton | Uitvoeringsfase | Kunstwerk (Id-90645ae0-04ec-e911-a2e1-00155d641201) | ||||||
ROK-0150 | ROK-0150 | NEN-EN 13670 | In afwijking van NEN-EN 13670, 7.2.6 moet een injectiemortel worden toegepast die voldoet aan Stufib-rapport 19. | 7.2.6 | NEN-EN 13670 Vervaardiging van betonconstructies | Beton | Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0151 | ROK-0151 | NEN-EN 13670 | Eisen voor de bescherming en verwerking van voorspanstaal en voorspanelementen zijn gegeven in CUR-Aanbeveling 2. | 7.3 | NEN-EN 13670 Vervaardiging van betonconstructies | Beton | Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0152 | ROK-0152 | NEN-EN 13670 | Ter controle van de uitgangspunten van de ontwerpberekening moeten van drie kabels per viaduct of brug, wrijvingsverliezen worden gemeten. Hiervoor moet worden uitgegaan van enkelzijdig spannen tot 100% van de voorspankracht en hierbij moeten alle aangenomen en berekende waarden worden opgegeven, zoals verlenging, kabelkracht aan beide zijden, μ_ , ϕ1 en de E-modulus. Deze kabels voor het bepalen van de wrijving moeten dezelfde eventuele eerdere afspanfasen (bij deze kabels uiteraard eenzijdig afspannen) hebben ondergaan als de overige kabels (voorspannen van “krimp- en ontkistingsvoorspanning”). Na de wrijvingsmeting de kabels spannen conform spanprotocol. De resultaten moeten ter goedkeuring aan de verantwoordelijke constructeur worden voorgelegd. Na het spannen moeten de einden van de spanelementen worden afgeslepen. Het afslijpen moet geschieden op een afstand groter dan 30 mm van het einde van verankeringsonderdelen, bij 'Injecteren van spankanalen met strengen met napersen”. Tijdens het afslijpen mogen geen ontoelaatbare temperaturen bij de verankering optreden. Indien het afslijpen aan een streng langer dan 15 seconden duurt, het slijpen onderbreken en pas weer voortzetten nadat de streng volledig is afgekoeld tot de omgevingstemperatuur. | 7.5.3 | NEN-EN 13670 Vervaardiging van betonconstructies | Beton | Ontwerpfase Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0153 | ROK-0153 | NEN-EN 13670 | In afwijking van NEN-EN 13670, 7.6.3 moet het injecteren worden uitgevoerd volgens Stufib-rapport 19. | 7.6.3 | NEN-EN 13670 Vervaardiging van betonconstructies | Beton | Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0155 | ROK-0155 | NEN-EN 13670 | Toepassing van grof geribd haringgraatstaal/strekmetaal en dergelijke is alleen toegestaan als: - deze niet in de betondekkingszone achterblijft; - deze wordt toegepast in overwegend statisch op druk belaste constructiedelen. Toepassing van vlak strekmetaal is niet toegestaan. | 8.2 | NEN-EN 13670 Vervaardiging van betonconstructies | Beton | Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0156 | ROK-0156 | NEN-EN 13670 | Van stortnaden in milieuklasse XD2, XD3, XS2 of XS3 en bij waterdicht betonwerk moet de cementhuid over het gehele contactoppervlak worden verwijderd. Opmerking: Tevens wordt er op gewezen dat stortnaden in bovenzijden van brugdekken afgeplakt moeten worden, zoals bedoeld in NEN 6723:2009, 10.6.3, die van kracht is via ROK paragraaf 6.1, 8 - ROK-0113. Voorts moeten stortnaden tussen bovenzijde brugdek en bermconstructies worden beschermd door een waterdichte voorziening. De standaardoplossing is een flexigoot, zoals beschreven in RTD 1009, B4.3.6.2. | 8.2 (4) | NEN-EN 13670 Vervaardiging van betonconstructies | Beton | Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0157 | ROK-0157 | NEN-EN 13670 | Het rechtstreeks storten van beton op een vochtabsorberende ondergrond is niet toegestaan. Vochtabsorberende ondergronden moeten met water verzadigd worden of er moeten, waar toegestaan, andere maatregelen worden getroffen (bijvoorbeeld het toepassen van een folie). | 8.2 (6) | NEN-EN 13670 Vervaardiging van betonconstructies | Beton | Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0158 | ROK-0158 | NEN-EN 13670 | Onder water gestort beton niet eerder belasten dan nadat het beton een gemiddelde druksterkte heeft van 100% van de karakteristieke druksterkte en waarbij de minimaal gemeten druksterkte 80% van het gemiddelde moet zijn. Het bepalen van de sterkte moet worden uitgevoerd met behulp van gewogen rijpheids-meting volgens NEN 5970. | 8.4.6 | NEN-EN 13670 Vervaardiging van betonconstructies | Beton | Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0159 | ROK-0159 | NEN-EN 13670 | Bij het verharden van beton kunnen trillingen door het wegverkeer de sterkte van het beton beïnvloeden. Voor de uitvoering van de betonconstructie moet de volgende eis worden aangehouden: In de kritische periode van de verharding (3-14 uur na storten beton zonder beïnvloeding van begin binding) moet de pieksnelheid van het verhardende beton ten gevolge van doorbuiging door verkeer beperkt blijven tot maximaal 35 mm/s. Dit betekent dat er meestal geen vrachtverkeer dicht aan de rand is toegestaan zonder sterke snelheidsbeperkingen. De rek door buiging in het verhardende beton mag niet meer dan 0,035 mm/m1 bedragen. Verschillen in vervorming door verschuiving tussen het jonge beton en de bestaande betonconstructie zijn niet toegestaan. | 8.5 (1) f) | NEN-EN 13670 Vervaardiging van betonconstructies | Beton | Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0160 | ROK-0160 | NEN-EN 13670 | Jong beton in de milieuklasse XD, XF en XS moet worden beschermd tegen schadelijk contact met (dooi-)zouten. | 8.5 (2) | NEN-EN 13670 Vervaardiging van betonconstructies | Beton | Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0161 | ROK-0161 | NEN-EN 13670 | Natuurlijke nabehandeling is niet toegestaan. | 8.5 (3) | NEN-EN 13670 Vervaardiging van betonconstructies | Beton | Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0162 | ROK-0162 | NEN-EN 13670 | Voor bovenzijden van betonnen rijdekken/rijvloeren en bermconstructies en voor de opstaande rand van schampkanten moet nabehandelingsklasse 4 worden aangehouden. Voor alle overige betonoppervlakken moet minimaal nabehandelingsklasse 3 worden aangehouden. | 8.5 (7) | NEN-EN 13670 Vervaardiging van betonconstructies | Beton | Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0163 | ROK-0163 | NEN-EN 13670 | In situaties waarin een curing compound mag worden toegepast, moet het aan te brengen nabehandelingsmiddel na 72h beproeving voldoende vochtvasthoudend vermogen bezitten, gedefinieerd door een “curing efficiency index” van minimaal 70%, zoals bepaald volgens de procedure beschreven in NPR-CEN/TS 14754-1. Voor alle nabehandelingsklassen geldt bovendien dat het toe te passen nabehandelingsmiddel gedurende de volledige duur van de nabehandeling een curing efficiency index ≥ 70% moet bezitten. De in het werk aan te houden nabehandelingsduur moet daarbij ten minste gelijk zijn aan de minimale nabehandelingsperiode, zoals bepaald volgens Tabel 4 - Nabehandelingsklassen van NEN-EN 13670. Indien de effectieve werkingsduur van het aan te brengen nabehandelingsmiddel minder lang is dan de in het betreffende werk aan te houden nabehandelingsduur, moet het nabehandelingsmiddel vóór het verstrijken van de effectieve werkingsduur, telkens opnieuw worden aangebracht. De effectieve werkingsduur van een nabehandelingsmiddel wordt daarbij gedefinieerd als de beproevingsduur waarbij de curing efficiency index een waarde ≥ 70% bezit. De effectieve werkingsduur van een nabehandelingsmiddel moet dan worden bepaald volgens de procedure beschreven in NPR-CEN/TS 14754-1 met een minimale beproevingsduur waarbij de curing efficiency index ≥ 70% bedraagt. Indien een effectieve werkingsduur langer dan 72 uur, niet kan worden aangetoond, moet het nabehandelingsmiddel gedurende de nabehandelingsduur tenminste na iedere 3 dagen (72 uur) opnieuw worden aangebracht. Opmerking 1: De hoeveelheid in het werk aan te brengen nabehandelingsmiddel per m2 betonoppervlak moet minimaal gelijk zijn aan de door de producent opgegeven hoeveelheid die na minimaal 72 uur beproeving volgens NPR-CEN/TS 14754-1 heeft geresulteerd in een curing effciency index ≥ 70%. Opmerking 2: Bij de beoordeling van de geschiktheid van een nabehandelingsmiddel voor toepassing in een werk moet rekening worden gehouden met de helling en de grootte (hoogte) van het te behandelen betonoppervlak. Voorbeeld: Bij verticale betonoppervlakken zal het aangebrachte nabehandelingsmiddel, afhankelijk van de thixotrope eigenschappen, de neiging hebben om in meer of mindere mate naar beneden te lopen, waardoor per locatie de hoeveelheid aangebracht nabehandelingsmiddel per m2 betonoppervlak aanzienlijk kan afwijken van de minimaal benodigde hoeveelheid per m2. | 8.5 (9) | NEN-EN 13670 Vervaardiging van betonconstructies | Beton | Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0164 | ROK-0164 | NEN-EN 13670 | In het geval van koelen van beton moet uit de berekening volgen: 1. Waar en hoe er gekoeld moet worden om aan de spanningseis, zie ROK bepaling bij NEN-EN 1992-1-1, 7.3, te voldoen. 2. Waar de thermokoppels geplaatst worden. 3. Welk temperatuurverloop verwacht wordt ter plaatse van de thermokoppels. De volgende controles moeten worden uitgevoerd: 1. Voorafgaand aan de stort moet het koelsysteem worden gecontroleerd op lekkage door middel van het afpersen van de koelbuizen. Uit de simulatieberekeningen volgt welk maximaal koelwaterdebiet verwacht wordt en wat de bijbehorende maximale werkdruk in het systeem zal zijn. De afpersdruk moet minimaal het dubbele zijn ten opzichte van de maximaal verwachte werkdruk. 2. De thermokoppels ijken met behulp van ijswater of door gebruik te maken van een geijkte rijpheidscomputer. Bij het ijken moeten de thermokoppels reeds voorzien zijn van het aantal meters draad zoals in werkelijkheid wordt toegepast. 3. Voorafgaand aan de stort moeten de signalen van de afzonderlijke thermokoppels en debietmeters worden gecontroleerd. 4. Voorafgaand aan de stort moet de specietemperatuur bekend zijn en de temperatuur van het koelwater zijn gecontroleerd. 5. Na gebruik van de koelbuizen moeten deze met grout worden geïnjecteerd om corrosie en lekwegen te voorkomen. 6. Koelbuizen verzekeren tegen opdrijven. | 8.5 (16) | NEN-EN 13670 Vervaardiging van betonconstructies | Beton | Ontwerpfase Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0165 | ROK-0165 | NEN-EN 13670 | Krimpscheuren in betonconstructies ≥ 0,2 mm en watervoerende scheuren, ongeacht de scheurwijdte, moeten worden geïnjecteerd door middel van een geschikte injectiemethode met een daartoe geëigend injectiemateriaal dat voldoet aan NEN-EN 1504-5. De reparatie moet worden uitgevoerd onder procescertificaat op basis van BRL 3201. Opdrachtnemer moet voor de reparatie van watervoerende scheuren een verzekerde garantie geven. Deze garantie heeft een looptijd van 10 jaar na oplevering van het werk. | 8.6 | NEN-EN 13670 Vervaardiging van betonconstructies | Beton | Uitvoeringsfase | Kunstwerk (Id-90645ae0-04ec-e911-a2e1-00155d641201) | ||||||
ROK-0166 | ROK-0166 | NEN-EN 13670 | Bij de keuring moeten de volgende aspecten worden beoordeeld en geregistreerd: zie onderliggende eisen. | 8.6 (1) | NEN-EN 13670 Vervaardiging van betonconstructies | Beton | Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0167 | ROK-0167 | NEN-EN 13670 | Met betrekking tot betonoppervlakken gelden de onderliggende eisen. | 8.8 (1) | NEN-EN 13670 Vervaardiging van betonconstructies | Beton | Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0168 | ROK-0168 | NEN-EN 13670 | Het gebruik maken van tolerantieklasse 2 en de daarbij geboden mogelijkheid om de materiaalfactoren te verlagen, is niet toegestaan. | 10.1 (2) | NEN-EN 13670 Vervaardiging van betonconstructies | Beton | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0169 | ROK-0169 | NEN-EN 13670 | Verschillen in de zeeg tussen in het werk naast elkaar gelegen geprefabriceerde liggers mogen in de eindsituatie nergens groter zijn dan: - Bij liggers waarvan de bovenzijde geprefabriceerde ook bovenzijde constructie is (met name kokers): max. 20 mm, ongeacht de liggerlengte; - Bij overige liggertypes: - t/m liggerlengte van 30 m: 20 mm; - liggerlengte groter dan 40 m: 30 mm; - liggerlengte vanaf 30 t/m 40 m: interpoleren tussen 20 en 30 mm. | 10.3 (3) | NEN-EN 13670 Vervaardiging van betonconstructies | Beton | Ontwerpfase Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0170 | ROK-0170 | NEN-EN 13670 | Ten aanzien van figuur 4 nr. b, voetnoot a, geldt dat zowel ten aanzien van cmin als ten aanzien van cnom + Δ c(plus) een statistische benadering is toegestaan. De minimumdekking cmin moet als een 5%-ondergrens worden beschouwd, waarbij voor iedere zijde van een betonelement of constructieonderdeel geldt dat maximaal 5% van de na ontkisten (aan het verharde beton) gemeten dekkingen kleiner mag zijn dan cmin. Geen enkele gemeten dekking mag kleiner zijn dan cmin,abs = cmin- Δ cabs, waarbij Δ cabs = 5 mm, zie figuur F0170. Indien dit wel het geval is, zal uitgebreid aanvullend dekkingsonderzoek moeten worden uitgevoerd in de gebieden rondom de lage meetwaarden. Op basis van de bevindingen moeten, indien nodig, adequate correctieve en/of preventieve maatregelen worden genomen om de gewenste duurzaamheid alsnog te realiseren. De maximumdekking cmax = cnom + Δ c(plus) moet als een 5% bovengrens worden beschouwd, waarbij voor iedere zijde van een betonelement of constructieonderdeel geldt dat maximaal 5% van de na ontkisten (aan het verharde beton) gemeten dekkingen groter mag zijn dan cnom + Δ c(plus), zie figuur F0170. In het geval dat bij het ontwerp een grotere dekking is gekozen dan cnom en als daar rekening mee is gehouden bij de scheurwijdtetoets door middel van de factor kx volgens NEN-EN 1992-1-1, 7.3.1, dan moet bij de beoordeling van de betondekking worden uitgegaan van deze gekozen betondekking ctoegepast in plaats van cnom. De minimumdekking cmin. moet dan worden verhoogd met de toeslag ctoegepast - cnom. voor vervolg zie onderliggende eis. | 10.6 (1) | NEN-EN 13670 Vervaardiging van betonconstructies | Beton | Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0171 | ROK-0171 | NEN-EN 206 + NEN 8005 | De maximale waterindringing mag niet meer te bedragen dan: - 30 mm bij C20/25; - 20 mm bij C28/35 en C35/45; - 10 mm bij C45/55 en hoger. Dit moet worden aangetoond met een proef volgens NEN-EN 12390-8. | 5.5.3 | NEN-EN 206 + NEN 8005 Beton – Specificatie, eigenschappen, vervaardiging en conformiteit | Beton | Uitvoeringsfase | Tunnel | ||||||
ROK-0172 | ROK-0172 | NEN-EN 13670 | Om het bouwwerk te isoleren van de invloeden van de ondergrond moet een werkvloer worden toegepast die ervoor zorgt dat de constructie-elementen voldoende sterk en voldoende duurzaam zijn. In werkvloeren is het toegestaan om 100% betongranulaat toe te passen. | F.8.2 (2) | NEN-EN 13670 Vervaardiging van betonconstructies | Beton | Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0173 | ROK-0173 | NEN-EN 13670 | Tenzij in bijlage G strengere eisen zijn gegeven, geldt dat de afwijking van de nominale afmetingen van onderdelen van betonconstructies met afmetingen groter dan 400 mm zonder herberekening van de constructie maximaal gelijk mag zijn aan 2,5 % van de betreffende afmeting met een maximum van 50 mm. Bij afmetingen kleiner dan 400 mm mag de bedoelde afwijking ten hoogste 10 mm bedragen. | G | NEN-EN 13670 Vervaardiging van betonconstructies | Beton | Ontwerpfase Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0174 | ROK-0174 | NEN-EN 206 + NEN 8005 | Voor de milieuklassen moeten de onderliggende eisen worden toegepast. | 4.1 | NEN-EN 206 + NEN 8005 Beton – Specificatie, eigenschappen, vervaardiging en conformiteit | Beton | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0176 | ROK-0176 | NEN-EN 206 + NEN 8005 | Het gekozen cement of bindmiddel moet minimaal een gehalte aan portlandcementklinker hoger of gelijk aan 25 % (m/m) hebben, met uitzondering van milieuklasse X0. Voor constructie delen van massabeton die permanent onder (grond-)water liggen, dus milieuklassen XC1, XC2 en XS2 moet het gehalte portlandcementklinker minimaal 20% (m/m) zijn. Daarnaast moet het gekozen cement of bindmiddel voor sterkteklassen tot en met C55/67, alsmede voor alle milieuklassen anders dan altijd droog (X0), voldoen aan één van de volgende cement en/of bindmiddelcombinaties:
| 5.2.2 | NEN-EN 206 + NEN 8005 Beton – Specificatie, eigenschappen, vervaardiging en conformiteit | Beton | Ontwerpfase Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0177 | ROK-0177 | NEN-EN 206 + NEN 8005 | Harde, dichte toeslagmaterialen mogen alleen worden toegepast, indien alle relevante eigenschappen bekend zijn en hiermee rekening wordt gehouden. | 5.2.3.1 | NEN-EN 206 + NEN 8005 Beton – Specificatie, eigenschappen, vervaardiging en conformiteit | Beton | Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0178 | ROK-0178 | NEN-EN 206 + NEN 8005 | Metselwerkgranulaat en menggranulaat mogen niet toegepast worden bij constructies met een ontwerplevensduur groter dan 25 jaar met uitzondering van ongewapend onderwaterbeton. | 5.2.3.3 | NEN-EN 206 + NEN 8005 Beton – Specificatie, eigenschappen, vervaardiging en conformiteit | Beton | Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0179 | ROK-0179 | NEN-EN 206 + NEN 8005 | In afwijking van NEN 8005 geldt het volgende maximale initiële chloridegehalte: voorgespannen beton 0,1 % (m/m) beton met wapening of ingesloten metalen 0,2 % (m/m) | 5.2.8 | NEN-EN 206 + NEN 8005 Beton – Specificatie, eigenschappen, vervaardiging en conformiteit | Beton | Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0180 | ROK-0180 | NEN-EN 206 + NEN 8005 | Beton toegepast binnen 2 meter aan weerszijden van een rijweg, tot 0,5 meter onder maaiveld en tot 2 meter boven de rijweg, moet altijd voldoen aan de in tabel D van NEN-EN 206 +NEN 8005 geëiste minimum luchtgehaltes, ongeacht de toe te passen water-cementfactor. | 5.3.2 | NEN-EN 206 + NEN 8005 Beton – Specificatie, eigenschappen, vervaardiging en conformiteit | Beton | Ontwerpfase Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0181 | ROK-0181 | NEN-EN 206 + NEN 8005 | Advies: In aansluiting op NEN 8005 is het toegestaan om voor betonsterkteklasse C30/37 en hoger, bij gebruik van CEM III (slakgehalte > 50%), bij milieuklasse XD3 en XS3, de maximaal toelaatbare water-cementfactor te verhogen van 0,45 naar 0,50. Hierbij is de classificatie als massabeton in tabel E van NEN 8005 niet van toepassing. Uitzondering hierop zijn de betondelen waarop eis ROK-0180 van toepassing is. | 5.3.2 | NEN-EN 206 + NEN 8005 Beton – Specificatie, eigenschappen, vervaardiging en conformiteit | Beton | Uitvoeringsfase | Nat kunstwerk Tunnel | ||||||
ROK-0182 | ROK-0182 | NEN-EN 1992-4 | Bevestigingsmiddelen in beton moeten voldoen aan de NEN-EN 1992-4. Het achteraf aanbrengen van bevestigingsmiddelen en wapeningsstaal (verder ankers genoemd) in verhard beton moet worden uitgevoerd door een houder van een KOMO® procescertificaat op basis van BRL 0509. Ankers zonder CE-markering moeten worden beproefd volgens ROK-0184. Ankers met CE-markering moeten eveneens op dezelfde wijze worden beproefd bij gerede twijfel over juiste plaatsing. | Algemeen | NVN-CEN/TS 1992-4 Ontwerp en berekening van bevestigingsmiddelen voor gebruik in beton | Beton | Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0183 | ROK-0183 | NEN-EN 1992-4 | Momentgecontroleerde ankers moeten met een momentsleutel op spanning worden gezet. Wanneer het aanhaalmoment dat door de leverancier is voorgeschreven, niet kan worden gehaald, is de installatie van het anker niet correct gebeurd en moet het anker worden afgekeurd. Het anker moet worden beproefd door het aanhalen met de momentsleutel. Bij het monteren van momentgecontroleerde ankers (zowel diepe als ondiepe verankering) moet na het boren van het ankergat een minimale betondikte van 10 mm overblijven tussen het gat en de wapening (detectie van de wapening noodzakelijk). Wanneer deze dekking niet kan worden gerealiseerd, moeten lijmankers worden toegepast. | Algemeen | NVN-CEN/TS 1992-4 Ontwerp en berekening van bevestigingsmiddelen voor gebruik in beton | Beton | Ontwerpfase Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0184 | ROK-0184 | NEN-EN 1992-4 | De aanhechtsterkte van in geboorde gaten verlijmde ankers zonder CE-markering en bij gerede twijfel over de juiste plaatsing ook ankers met CE-markering moet worden beproefd volgens de navolgende procedure. Zie onderliggende eisen. | Algemeen | NVN-CEN/TS 1992-4 Ontwerp en berekening van bevestigingsmiddelen voor gebruik in beton | Beton | Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0185 | ROK-0185 | NEN-EN 1993-1-1 | NEN-EN 1090 is van toepassing inclusief de ROK aanvullingen in paragraaf 7.19 en paragraaf 7.20. | 1.3 | Algemene regels en regels voor gebouwen | Staal | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0186 | ROK-0186 | NEN-EN 1993-1-1 | Betrouwbaarheidsdifferentiatie moet worden verkregen door keuze van de juiste gevolgklasse met bijbehorende belastingsfactoren volgens NEN-EN 1990+NB en niet door differentiatie in het kwaliteitsbeheer bij ontwerp, berekening en uitvoering. | 2.1.2 (1) | Algemene regels en regels voor gebouwen | Staal | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0187 | ROK-0187 | NEN-EN 1993-1-1 | Voor de nominale waarden van de vloeigrens en de treksterkte voor constructiestaal met een dikte > 80 mm moeten de waarden uit de productnormen worden gehanteerd. Aanvullende eisen met betrekking tot constructiestaal zijn opgenomen in ROK paragraaf 7.20 (NEN-EN 1090-2). | 3.2 | Algemene regels en regels voor gebouwen | Staal | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0188 | ROK-0188 | NEN-EN 1993-1-1 | Voor de keuze van de uitvoeringsklasse voor de meest voorkomende RWS-producten moet ROK Tabel T0288 - ROK-0288 (in ROK paragraaf 7.20) worden gehanteerd, tenzij contractueel anders is bepaald. | Bijlage C | Algemene regels en regels voor gebouwen | Staal | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0189 | ROK-0189 | NEN-EN 1993-1-5 | De meewerkende plaatbreedte bij bruggen moet bepaald worden voor steunpunten en velden inclusief het verloop daartussen. Het is niet toegestaan om een continue breedte te veronderstellen. | 2.2 (2) | Constructieve plaatvelden | Staal | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0190 | ROK-0190 | NEN-EN 1993-1-5 | Indien mogelijk moet gebruik worden gemaakt van de doorsnede reductie methode. Alleen voor situaties waarin er spanningen in zowel langs- als dwarsrichting in het vlak van de plaat zijn, moet men de gereduceerde spanningsmethode gebruiken. | 2.4 | Constructieve plaatvelden | Staal | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0191 | ROK-0191 | NEN-EN 1993-1-5 | Verwijder de woorden “op druk” uit de zin. | 4.2 (2) | Constructieve plaatvelden | Staal | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0192 | ROK-0192 | NEN-EN 1993-1-5 | Advies: Als alternatief op de methode beschreven in Annex A.2, mag een analyse met EEM zijn uitgevoerd. | A.2 | Constructieve plaatvelden | Staal | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0193 | ROK-0193 | NEN-EN 1993-1-5 | Bijlage C is een informatieve bijlage. In C.1(2) zijn verschillende methoden voor eindige elementen berekeningen voor plaatconstructies gegeven. De te kiezen methode moet in overeenstemming zijn met de vereiste (danwel toegestane) methodiek van berekening in een algemene of een productgerichte norm. Noot: Bijvoorbeeld voor bruggen (of daaraan gelijk gestelde constructies in deze ROK) moet de globale krachtsverdeling in de constructie worden gebaseerd op een lineair elastische berekening (d.w.z. altijd fysisch lineair en waar nodig geometrisch lineair of niet-lineair). Ook spanningen voor vermoeiingsanalyses moeten op dezelfde manier worden bepaald. | Bijlage C C.1 (2) | Constructieve plaatvelden | Staal | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0194 | ROK-0194 | NEN-EN 1993-1-8 | Het ontwerp van de verbindingen in staalconstructies moet voldoen aan NEN-EN 1993-1-8 + NB. Voor het ontwerp van mechanische verbindingen voor mechanische uitrustingen is NEN 6786 leidend. Onder mechanische verbindingen worden verstaan verbindingen met bouten, klinknagels of pinnen. | Algemeen | Ontwerp en berekening van verbindingen | Staal | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0195 | ROK-0195 | NEN-EN 1993-1-8 | Alle verbindingsmiddelen en afdichtingsringen moeten thermisch worden verzinkt. Uitzonderingen hierop zijn: • pasbouten; • situaties waarbij i.v.m. duurzaamheid of esthetica de voorkeur uitgaat naar roestvast stalen bouten. | Algemeen | Ontwerp en berekening van verbindingen | Staal | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0196 | ROK-0196 | NEN-EN 1993-1-8 | Bij de berekening van verbindingen in constructieelementen van klassen 3 en 4 moet de krachtverdeling worden afgeleid van de spanningsverdeling in de aansluitende constructieelementen. Een elasto-plastische berekening is niet toegestaan voor verbindingen van primaire onderdelen. Verbindingen van secundaire onderdelen mogen elasto-plastisch worden berekend, mits voldoende redundantie in de verbinding aanwezig is (vloeitraject, plastische deformatie zonder breuk). | 2.4 / 2.5 | Ontwerp en berekening van verbindingen | Staal | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0197 | ROK-0197 | NEN-EN 1993-1-8 | Voor de randafstand e2 in tabel 3.3. van NEN-EN 1993-1-8 moet minimaal 1,5 · do worden genomen. Bij een lagere waarde, maar minimaal 1,2 * do, moet met een gereduceerde grensstuikkracht worden gerekend. Voor de steek p2 in tabel 3.3. van NEN-EN 1993-1-8 moet minimaal 3,0 · do worden genomen. Bij een lagere waarde, maar minimaal 2,4 · do, moet met een gereduceerde grensstuikkracht worden gerekend. Een en ander volgens tabel 3.4 van NEN-EN 1993-1-8, paragraaf 3.6. | 3.5 | Ontwerp en berekening van verbindingen | Staal | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0198 | ROK-0198 | NEN-EN 1993-1-8 | De momentmethode, de HRC-(wringnek)-methode en de DTI-methode met directe voorspanindicatie zijn niet toegestaan (zie ook ROK paragraaf 7.20). | 3.6.1 (2) en 3.9.1 (1) | Ontwerp en berekening van verbindingen | Staal | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0200 | ROK-0200 | NEN-EN 1993-1-8 | Voor de wrijvingscoëfficiënt μ mag gebruik worden gemaakt van NEN-EN 1993-1-8/NB, tabel NB.2 of NEN-EN 1090-2, 8.4 tabel 17 waarbij de voorwaarden van laatstgenoemde voor de oppervlaktebehandeling ook gelden voor eerstgenoemde. Bijlage G van NEN-EN 1090-2 mag niet worden toegepast. In aanvulling op NEN-EN 1993-1-8/NB, tabel NB.1-3.7 opmerking 4 geldt dat verlies van boutvoorspanning (bij schuifvaste en/of op trek belaste voorgespannen boutverbindingen) bij geverfde oppervlakken moet worden voorkomen door: | 3.9.1 (1) | Ontwerp en berekening van verbindingen | Staal | Ontwerpfase Uitvoeringsfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0201 | ROK-0201 | NEN-EN 1993-1-8 | Bij bepaling van de afschuifweerstand van een ankerbout moet met γ Mb = γ M2 worden gerekend. | 6.2.2 (7) | Ontwerp en berekening van verbindingen | Staal | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0202 | ROK-0202 | NEN-EN 1993-1-8 | Het combineren van de afschuifweerstand en de wrijving is niet toegestaan voor slobgaten. | 6.2.2 (8) | Ontwerp en berekening van verbindingen | Staal | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0203 | ROK-0203 | NEN-EN 1993-1-8 | Voor (korte) ankers wordt verwezen naar NEN-EN 1992-1-1, 2.7 en de bijbehorende aanvullingen in ROK-0080. | 6.2.12 | Ontwerp en berekening van verbindingen | Staal | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0204 | ROK-0204 | NEN-EN 1993-1-9 | Toelichting op 3(7) tabel NB.1 | 3(7) tabel NB.1 | Vermoeiing | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0205 | ROK-0205 | NEN-EN 1993-1-9 | Ten aanzien van op vermoeiing belaste constructies binnen de scope van hoofdstuk 7 moet t.a.v. vaste stalen bruggen, het staaldeel van staalbetonbruggen, beweegbare stalen bruggen en waterbouwkundige staalconstructies (natte kunstwerken) worden uitgegaan van 'Veilige Levensduur + Groot gevolg van bezwijken' (/'save life + high conseqence'), waarbij, i.g.v. CC3 kunstwerken, voor de in tabel 3.1 genoemde γMf 1,35 de waarde 1,45 moet worden gehanteerd, in geval het beschouwde detail of constructieonderdeel inspecteerbaar en i.g.v. schade reparabel is. In geval het beschouwde detail of constructieonderdeel niet inspecteerbaar en i.g.v. schade niet reparabel is moet γMf op 1,55 worden gesteld. Voor orthotrope rijvloeren van bruggen (CC2 en CC3) moet een γMf van 1,15 worden gehanteerd. Tot de orthotrope rijvloer wordt gerekend de dekplaat, de verstijvers onder de dekplaat (troggen, bulbs, strippen), de aansluiting/doorvoer van de verstijvers aan/door de bovenzijde van de dwarsdrager (incl. de effecten daarvan aan de bovenzijde van de dwarsdrager (o.a. heibach-copehole, kamplaat, enz). | 3(7) tabel NB.1 | Vermoeiing | Staal | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0206 | ROK-0206 | NEN-EN 1993-1-9 | Ten aanzien van alle op vermoeiing belaste constructies binnen de scope van de ROK, is de vereenvoudigde methode met de λ’s, zoals bedoeld in 6.2 en 6.3 niet toegestaan. Voor bruggen geldt dat NEN-EN 1993-2/NB, 9.4.1(6) verplicht tot het gebruik van vermoeiingsbelastingsmodel 4 en specifiek voor stalen bruggen vermoeiingsbelastingsmodel 4a conform NEN-EN 1991-2/NB. | 6.2 en 6.3 | Vermoeiing | Staal | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0207 | ROK-0207 | NEN-EN 1993-1-9 | De toetsingsprocedure in 8 (2) en 8 (3) is gekoppeld aan het beschikbaar zijn van equivalente spanningsintervallen. Indien deze niet beschikbaar zijn of de methode van bepaling daarvan niet van toepassing is verklaard, moet de vermoeiingsverificatie volgens 8(4) via bijlage A van NEN-EN 1993-1-9 worden uitgevoerd met schade-accumulatie volgens bijlage A van NEN-EN 1993-1-9. | 8 (2) en 8 (3) | Vermoeiing | Staal | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0208 | ROK-0208 | NEN-EN 1993-1-9 | De in tabel 8.8 van de NEN-EN 1993-1-9 genoemde detail categorieën mogen niet worden gebruikt. Verwezen wordt naar hetgeen vermeld in ROK paragraaf 7.13 onder 9.6(3) - ROK-0250 en bijlage F (betrekking hebbend op de 1993-2 + NB) ROK-0259. Voor het gebruik van open verstijvers, NEN-EN 1993-1-9, tabel 8.9, wordt verwezen naar ROK-00906 en onderliggende eis ROK-00936. | 8 tabel 8.8 | Vermoeiing | Staal | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0209 | ROK-0209 | NEN-EN 1993-1-10 | Toelichting: Informatie/waarschuwing:
| Algemeen | Materiaaltaaiheid en eigenschappen in de dikterichting | Staal | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0210 | ROK-0210 | NEN-EN 1993-1-11 | In aanvulling op NEN-EN 1993-1-11 + NB zijn de eisen volgens CEB-FIP recommendations: 'Acceptance of stay cable systems using prestressing steel' (bulletin 89) van toepassing voor tuibruggen en gelijksoortige toepassingen in andere soorten bruggen. Daar waar de eisen van de CEB-FIP strijdig zijn met de NEN-EN 1993-1-11, prevaleert de NEN-EN 1993-1-11 voor toetsingsaspecten in relatie tot sterkte (SLS, ULS en vermoeiing) en prevaleren de CEB-FIP recommendations voor materialen, detaillering en detailaspecten, fabricage, montage, systeem- en componenttesten, afnametesten, inspecteerbaarheid en beheer- en onderhoudsplannen enz., zoals gedefinieerd en opgenomen in de hoofdstukken 4 t/m 8 van de CEB-FIP (waarbij de generieke / functionele eisen t.a.v. deze aspecten, inclusief doorverwijzingen, zijn opgenomen in hoofdstuk 4). Normen genoemd in de CEB-FIP zijn van toepassing. In aanvulling op de CEB-FIP recommendations geldt: - de ontwerplevensduur (4.2.2.1, 4.3.2) moet 100 jaar zijn (voor CC3 bruggen) uitgaande van goed onderhoud (vastgelegd in een te leveren beheer- en onderhoudsplan) - Er moet worden uitgegaan van corrosie categorie C5-M (4.2.2.2) - Strengen moeten thermisch worden verzinkt, individueel PE/PP worden omhuld en met was/vet worden gevuld. De bundel strengen moet omhuld zijn met een HDPE-pijp (type 'monolithic'). Een 'equivalent system' (4.3.4) is alleen toegestaan indien gelijkwaardigheid (op alle aspecten) met het 'reference system' is aangetoond. Op plekken, zoals voor en achter het anker, waar de 3-voudige bescherming niet mogelijk is op de wijze waarop dat in de vrije lengte geschiedt, moet alsnog een 3-voudige bescherming worden aangebracht. Vochttoetreding in de zone vanaf de gestripte strengen (of draden) tot en met de afdekkap over/achter het anker moet duurzaam onmogelijk zijn en middels proeven worden aangetoond. Voor vervolg zie onderliggende eis. | Algemeen | Ontwerp en berekening van op trek belaste componenten | Staal | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0211 | ROK-0211 | NEN-EN 1993-1-11 | Tuisystemen uit staaf-systemen (group A) en geslagen kabel (group B) zijn niet toegestaan voor bruggen voor wegverkeer. | 1.1 (2) tabel 1.1 | Ontwerp en berekening van op trek belaste componenten | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0212 | ROK-0212 | NEN-EN 1993-1-11 | Voor bruggen voor wegverkeer moet minimaal worden uitgegaan van “exposure class 5”. | 2.1 (3) | Ontwerp en berekening van op trek belaste componenten | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0213 | ROK-0213 | NEN-EN 1993-1-11 | In aanvulling op 4.1 moet elke tui tot een hoogte van 5 meter boven het brugdek (verticaal gemeten) worden beschermd door een antivandalismebuis. | 4.1 | Ontwerp en berekening van op trek belaste componenten | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0214 | ROK-0214 | NEN-EN 1993-1-11 | De eis in NEN-EN 1993-1-11 moet worden gelezen als een systeem waarbij de strengen bestaan uit 7 individueel thermisch verzinkte draden binnen een met was/vet (systeemeigen) gevulde PE/PP strengomhulling per streng. In aanvulling daarop moet de bundel strengen worden omhuld met een HDPE-pijp (met geschikte voorzieningen voor thermische effecten en effecten door de lengteveranderingen van de tui door belasting). De verankeringszone van de strengen (ankerkap, verankeringzone en gestripte strenglengte) moet middels volledige vulling met was/vet (systeemeigen) tegen vochtindringing worden beschermd. Van de strengen afkomend (condens-)vocht mag nergens in blijven staan. | 4.1 (2) en 4.5 | Ontwerp en berekening van op trek belaste componenten | Staal | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0215 | ROK-0215 | NEN-EN 1993-1-12 | Deze norm mag niet worden toegepast behoudens voor grondkerende constructies en remming- en geleidewerken, zie ROK-00832. | Algemeen | Aanvullende regels voor de uitbreiding van EN 1993 voor staalsoorten tot en met S 700 | Staal | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0216 | ROK-0216 | NEN-EN 1993-2 | Genoemde normen (en documenten) zijn van toepassing op:
Specifieke aanvullingen, aanwijzingen en eisen met betrekking tot het gebruik van NEN 6786 (mede in relatie tot de aansluiting op de Eurocode) voor zowel de staalconstructie als de mechanische uitrusting zijn opgenomen in:
Voor de staalconstructie van staalbetonbruggen moet NEN-EN 1993-2 worden gebruikt in samenhang met NEN-EN 1994-2 + NB en NEN-EN 1992-2 + NB. Voor de staalconstructie van natte kunstwerken / waterbouwkundige constructies (sluisdeuren, keermiddelen, enz.) zijn geen specifieke Eurocodes opgesteld. Deze constructies moeten voor de beoordeling van de constructieve veiligheid en de levensduur worden gelijkgesteld aan bruggen. Specifieke aanvullingen, aanwijzingen en eisen met betrekking tot het gebruik van NEN-EN 1993-2 + NB in relatie tot de toepassing voor staalconstructies van natte kunstwerken / waterbouwkundige constructies, inclusief mechanische uitrusting, zijn opgenomen in: | Algemeen | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0217 | ROK-0217 | NEN-EN 1993-2 | NEN-EN 1090 is van toepassing inclusief de aanvullingen in ROK paragraaf 7.19 en paragraaf 7.20. | 1.1.2 (5) | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0218 | ROK-0218 | NEN-EN 1993-2 | Betrouwbaarheidsdifferentiatie moet worden verkregen door keuze van de juiste gevolgklasse met bijbehorende belastingsfactoren volgens NEN-EN 1990+NB en niet door differentiatie in het kwaliteitsbeheer bij ontwerp, berekening en uitvoering. | 2.1.2 (1) | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0219 | ROK-0219 | NEN-EN 1993-2 | De dragende (constructieve) staalconstructiedelen moeten onverkort (zonder vervanging binnen de levensduur) kunnen voldoen aan de levensduureis (volgens NEN-EN 1990/NB, tabel NB.8). Voor vervolg zie onderliggende eisen. | 2.1.3.2 2.1.3.3 4 | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0220 | ROK-0220 | NEN-EN 1993-2 | De vertaling van belastingen naar de krachtsverdeling in de constructie moet plaats vinden met elastische rekenmodellen, eerste orde elastisch of, waar noodzakelijk, tweede orde elastisch/geometrisch niet-lineair. | 2.2 | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0221 | ROK-0221 | NEN-EN 1993-2 | Voor de nominale waarden van de vloeigrens en de treksterkte voor constructiestaal met een dikte > 80 mm moeten de waarden uit de productnormen worden gehanteerd. Aanvullende eisen voor constructiestaal zijn opgenomen in ROK paragraaf 7.20 (NEN-EN 1090-2, hoofdstuk 5 basisproducten). | 3.1 / 3.2 | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0222 | ROK-0222 | NEN-EN 1993-2 | Het gebruik van kwaliteit > S355 is niet toegestaan. | 3.1 / 3.2 | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0225 | ROK-0225 | NEN-EN 1993-2 | Zie tevens eisen/teksten bij 2.1.3.3 / 2.1.3.4 / 4. | 4 | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0226 | ROK-0226 | NEN-EN 1993-2 | Vermoeiingstoetsing moet worden uitgevoerd voor alle onderdelen, niet alleen voor onderdelen welke niet voor inspectie toegankelijk zijn. Alle onderdelen moeten bereikbaar zijn voor inspectie en onderhoud. Bij onderdelen waarbij de duurzaamheid met betrekking tot corrosie wordt verkregen middels sealen van een inwendige ruimte, moet ter verificatie van de lucht/vochtdichtheid worden afgeperst en moet rekening worden gehouden met inwendige over- en onderdruk volgens de bepalingen van NEN-EN 1991-1-5 + NB. Het inwendig afpersen of behandelen geldt niet voor de troggen van orthotrope rijdekken. | 4.4 | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0227 | ROK-0227 | NEN-EN 1993-2 | Voor αcr < 3 is een meer nauwkeurige 2e orde berekening vereist. | 5.2.2 | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0228 | ROK-0228 | NEN-EN 1993-2 | Zie ook ROK-0220. Bij het toetsen van de buitengewone ontwerptoestand, in geval van een aanrijding of aanvaring, mag enkel voor de lokale krachtsinleiding gebruik worden gemaakt van de plasticiteitstheorie. Aangetoond moet worden dat ondanks de lokale beschadigingen van de constructie (indien het geval) de constructie niet bezwijkt. Deze eis geldt niet voor de krachtsafdracht bij aanrijding van voertuigkeringen (zie daarvoor NEN-EN 1991-1-7 + NB). | 5.4.1 | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0229 | ROK-0229 | NEN-EN 1993-2 | Volgens NEN-EN 1993-2/NB, 2.1.3.3(4) moeten blijvende voorspanverbindingen tussen constructieve onderdelen worden uitgevoerd volgens categorie C. Uitzondering op de regel zijn windverbanden (op of onder brugdekniveau in geval van houten of soortgelijke dekken), waar gekozen mag worden voor categorie A. Verwezen wordt naar de ROK aanvulling bij NEN-EN 1993-1-8, 3.9.1 (1) - ROK-0200. | 7.3 (4) | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0230 | ROK-0230 | NEN-EN 1993-2 | Voor eisen met betrekking tot de toetsing van het profiel van vrije ruimte wordt verwezen naar de ROK aanvulling bij NEN-EN 1990, A.2.4.2(3) - ROK-0006. | 7.5 | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0231 | ROK-0231 | NEN-EN 1993-2 | Leuningen moeten het theoretische verticale en horizontale verloop goed volgen (horizontale en verticale maximale afwijking van theoretisch verloop + en – 5 mm). Leuningen moeten gedilateerd (kunststof schuifverbindingen) zijn en moeten middels een boutverbinding losneembaar aan de constructie zijn bevestigd. De boutverbinding mag niet door trillingen los kunnen raken. | 7.6 | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0232 | ROK-0232 | NEN-EN 1993-2 | Zie eisen ROK-0235 en ROK-0236. | 7.8.1 (3) | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0233 | ROK-0233 | NEN-EN 1993-2 | 1e aandachtsstreepje vervalt. 2e aandachtsstreepje moet worden gelezen als: maximaal 5 mm of zoveel minder als de voegovergang toelaat. | 7.8.2 (1) | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0234 | ROK-0234 | NEN-EN 1993-2 | In geval van (kans op) trillingen van individuele onderdelen door aanstoting (bijvoorbeeld mechanische aanstoting door verkeer) moeten spanningswisselingen in die onderdelen onder de vermoeiings-ondergrens (“cut-off-limit”) van de betreffende details blijven of moeten bij ontwerp en uitvoering afdoende (en realiseerbare) voorzieningen worden getroffen om de trillingen na optreden weg te nemen. | 7.8.3 | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0235 | ROK-0235 | NEN-EN 1993-2 | De uitgangspunten en eisen voor de toetsing van bruggen met voetgangers op comfort (deels ook sterkte) zijn opgenomen in:
| 7.9 | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0236 | ROK-0236 | NEN-EN 1993-2 | In geval van (kans op) trillingen van kunstwerken als geheel of (individuele) onderdelen van kunstwerken door wervelvorming en/of aero-elastische instabiliteit (o.a. vortex-induced-vibrations, rain-wind induced vibrations, galloping en/of flutter) moeten spanningswisselingen in die onderdelen onder de vermoeiingsondergrens (“cutoff- limit”) van de betreffende details blijven of moeten bij ontwerp en uitvoering afdoende (en realiseerbare) voorzieningen worden getroffen om de trillingen weg te nemen. In geval van kans op trillingen van een brug als geheel door wervelvorming en/of aero-elastische instabiliteit (o.a. vortex-induced-vibrations, rain-wind induced vibrations, galloping en/of flutter) moet de mate van excitatie, voor zover binnen de grenzen / het toepassingsgebied van NEN-EN 1991-1-4, met die norm op theoretische basis worden onderzocht. In het geval de constructie buiten het toepassingsgebied van NEN-EN 1991-1-4 ligt, moet, bij kans op trillingen door windeffecten, windtunnelonderzoek worden uitgevoerd. Voor boogbruggen met verticale hangers en/of tuibruggen moet altijd windtunnelonderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat er geen of slechts acceptabele wervelvorming en/of aero-elastische instabiliteit kan optreden in delen van de brug of de brug als geheel. In alle gevallen moet worden aangetoond dat trillingen gedurende de levensduur niet kunnen leiden tot schade (statisch en/of vermoeiing) en discomfort. | 7.10 | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0237 | ROK-0237 | NEN-EN 1993-2 | Zie ROK aanvulling op NEN-EN 1993-2, 4.4 - ROK-0226. | 7.11 (2) | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0238 | ROK-0238 | NEN-EN 1993-2 | Het regenwater moet worden opgevangen en met een regenwaterafvoersysteem worden afgevoerd naar een in het contract vermelde locatie. Indien rechtstreekse afvoer op de onderliggende structuur is toegestaan, moeten positie en lengte/hoogteligging van de afvoerlocaties zodanig worden gekozen dat, rekening houdend met de wind, geen afkomend water op constructiedelen kan komen of tegen constructiedelen kan waaien. Het is niet toegestaan om vloeistoffen (hemelwaterafvoer of anderzijds) door kokervormige constructie-elementen te transporteren. | 7.12 | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0239 | ROK-0239 | NEN-EN 1993-2 | Afwijkend van de tekst in de NEN-EN 1993-2/NB en figuur 7.2 moet in plaats van (3) worden gelezen: Elke verbinding en doorsnede van een verbinding (een een hoofddraagsysteem (bv hoofdligger, dwarsdrager, boog, pyloon, enz.) moet ten minste de rekenwaarde van de sterkte van de kleinste aangesloten doorsnede kunnen overdragen. | 8.0 (NB) | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0240 | ROK-0240 | NEN-EN 1993-2 | Aanvullende eisen voor verbindingsmiddelen zijn opgenomen in ROK paragraaf 7.8 en ROK paragraaf 7.20. Zie tevens onder ROK paragraaf 7.3(4). | 8.1 | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0241 | ROK-0241 | NEN-EN 1993-2 | Aanvullende eisen met betrekking tot lassen zijn opgenomen in ROK paragraaf 7.8 en ROK paragraaf 7.20 en zoals hieronder beschreven. Laspoortjes, in algemene zin, en specifiek in de lijven van hoofdliggers, dwarsdragers en consoles moeten worden vermeden en moeten, waar niet anders mogelijk, met een inzetstuk worden gedicht, minimaal R = 100 mm (X-naad naar lijfplaten). | 8.2 | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0242 | ROK-0242 | NEN-EN 1993-2 | Vermoeiingsverificatie moet zijn uitgevoerd voor alle kritieke locaties. | 9.1.1 | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0243 | ROK-0243 | NEN-EN 1993-2 | Vermoeiingsbelastingsmodellen 1, 2 en 3 (NEN-EN 1991-2 + NB) mogen niet worden gebruikt. De vermoeiingsverificatie moet worden uitgevoerd volgens:
De in NEN-EN 1993-2/NB, bijlage F, tabel NB.7 aangegeven detaillering is verplicht voor bruggen voor wegverkeer in verkeerscategorie 1,2 en 3 (NEN-EN 1991-2/NB). Ontbrekende onderdeelafmetingen, plaatdikten en lasafmetingen (waar niet direct volgend uit de voorgeschreven detaillering) moeten worden bepaald (statisch en vermoeiing). Tabel NB.7 van NEN-EN 1993-2/NB moet worden toegepast bij het ontwerp van nieuwbouwbruggen of bij de uitbreiding van bestaande bruggen. Tabel NB.8 moet worden toegepast bij de vaststelling van de vermoeiingsclassificaties van details van bestaande bruggen, NB.8 mag niet worden toegepast voor nieuwbouwbruggen of bij renovatie van bestaande bruggen. | 9.1.2 9.2.1 9.2.2 en 9.4.1 | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0244 | ROK-0244 | NEN-EN 1993-2 | De titel van deze paragraaf moet worden gelezen als “ontwerp en berekening van spoor- en wegverkeersbruggen”. De aangegeven detaillering / kritieke zones zijn ter illustratie (niet volledig). De gegeven figuren geven vermoeiingstechnisch kritieke zones weer voor troggen, dekplaat en trog-dwarsdrager verbinding en beogen niet een compleet overzicht van alle kritieke zones in een brug of orthotrope rijvloer aan te geven (voor orthotrope rijvloer, zie NEN-EN 1993-2/NB, bijlage F). Zie hiervoor eis ROK-00906. | 9.1.3 | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0245 | ROK-0245 | NEN-EN 1993-2 | Genoemde artikelen mogen niet worden gebruikt voor bruggen voor wegverkeer (zijn gekoppeld aan het gebruik van belastingsmodel 3 voor vermoeiing, wat voor stalen bruggen niet mag worden gebruikt, gebruik van vermoeiingsmodel 4 is verplicht volgens NEN-EN 1993-2/NB, 9.4.1(6)). | 9.4.1 (1) t/m (4) | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0246 | ROK-0246 | NEN-EN 1993-2 | Onder de orthotrope rijvloer wordt verstaan:
Zie voor vervolg onderliggende eis. Zie eis ROK-00906. | 9.4.2 | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0247 | ROK-0247 | NEN-EN 1993-2 | Vereenvoudigde berekening van langsverstijvers (b.v. als doorgaande ligger op elastische steunpunten) op vermoeiing mag niet worden gebruikt. Vermoeiing van langsverstijvers als onderdeel van de orthotrope rijvloer moet worden uitgevoerd met modellen en aanpak conform ROK-00906. | 9.4.2.1 | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0248 | ROK-0248 | NEN-EN 1993-2 | Vereenvoudige benadering als bedoeld met het vierendeelmodel is niet toegestaan. Vermoeiing van details rondom de haibach cope-holes (of volledig aangesloten troggen) als onderdeel van de orthotrope rijvloer moet worden uitgevoerd met modellen en aanpak conform ROK-00906. De classificatie van de randen van de plaat van een “cope-hole” moet bij een vermoeiingsberekening worden aangenomen als 140. Deze classificatie is exclusief geometrisch spanningsverhogende effecten (SCF = Spannings Concentratie Factoren). | 9.4.2.2 | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0249 | ROK-0249 | NEN-EN 1993-2 | De in genoemde artikelen gegeven procedure voor analyse van vermoeiing is gekoppeld aan het gebruik van vermoeiingsbelastingsmodel 3 van NEN-EN 1991-2 en daarom niet toegestaan voor wegverkeer (vermoeiingsbelastingsmodel 4 van NEN-EN 1991-2 moet worden toegepast volgens NEN-EN 1993-2/NB, 9.4.1(6)). Verwezen wordt naar de procedure genoemd onder 9.1.2 + 9.2.1 + 9.2.2 + 9.4.1. | 9.5.1 t/m 9.5.2 | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0250 | ROK-0250 | NEN-EN 1993-2 | Voor de vermoeiingsclassificatie van details van orthotrope rijvloeren wordt, in aanvulling op NEN-EN 1993-1-9 + NB, verwezen naar de vervanging in deze ROK van NEN-EN 1993-2/NB, bijlage F, tabel NB.7 zoals opgenomen in ROK-00906. De classificaties zoals opgenomen in ROK-00906 gaan voor de classificaties zoals opgenomen in de NEN-EN 1993-1-9, NEN-EN 1993-2 NB.7 en NEN-EN 1993-2/NB, tabel NB.7 (met bijbehorende eisen). De classificaties in NEN-EN 1993-1-9, tabel 8.8 aangegeven detaillering voor orthotrope rijvloeren is verplicht voor bruggen voor wegverkeer in verkeerscategorie 1,2 en 3 (NEN-EN 1991-2/NB) bij keuze voor een orthotrope rijvloer met trogvormige langsverstijvers. De verplichting geldt met inbegrip van de eisen gesteld in de rechterkolom van de genoemde tabel (en betreft daarom voor een deel ook uitvoeringsaspecten). In verband met de projectspecifiek te bepalen constructieafmetingen ontslaat de verplichte detaillering (inclusief uitvoeringsaspecten) de opdrachtnemer niet van de plicht om middels berekeningen aan te tonen dat de constructie statisch en qua vermoeiing aan de gestelde eisen voldoet (sterkte en levensduur). Qua rangorde gaan de uitvoeringseisen in ROK-00906 voor de eisen in de ROK paragraaf 7.20 (geldt alleen voor conflicterende eisen). | 9.6 (3) | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0251 | ROK-0251 | NEN-EN 1993-2 | Ten aanzien van het gestelde met betrekking tot nabehandelen van lassen geldt: dit is alleen toegestaan voor bestaande bruggen, waarbij in aanvulling geldt dat moet worden aangetoond dat de te verkrijgen geometrie reproduceerbaar is en het positieve effect op de classificatie aantoonbaar is. | 9.7 | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0252 | ROK-0252 | NEN-EN 1993-2 | Zie tevens ROK paragraaf 7.10. | 10.3 | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0255 | ROK-0255 | NEN-EN 1993-2 | Bijlage C (NEN-EN 1993-2 + NB) is informatief afmetingsinformatie uit bijlage C (al dan niet minimale waarden) mogen niet worden gebruikt, maar moeten worden vastgesteld op basis van sterkte en vermoeiingsberekeningen rekening houdend met de daarvoor gelden eisen in deze ROK. Uitvoeringsaspecten, benoemd in bijlage C, zijn niet van toepassing (geldt overal waar verwezen wordt naar de tabellen C.3, C.4, C.5 en de tabellen zelf met uitzondering van tabel C.4 detail 16, zie hiervoor specifiek onder C.1.4.3 (2) - ROK-0531). Voor uitvoeringsaspecten wordt verwezen naar NEN-EN 1090-2 en de aanvullingen daarop in ROK paragraaf 7.20 en wordt, specifiek voor details van orthotrope rijvloeren van bruggen, tevens verwezen naar de aanvulling bij NEN-EN 1993-2, 9.6 - ROK-0250 en naar ROK-00906 als vervanger voor (en aanvulling op) NEN-EN 1993-2/NB, bijlage F. | Bijlage C (aanbevelingen voor het constructief detailleren van stalen brugdekken) Algemeen | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0256 | ROK-0256 | NEN-EN 1993-2 | Specifieke informatie uit bijlage C welke in onderliggende eisen als eis (E) zijn aangegeven, moeten als normatief worden gezien (onder inachtname van het gestelde in 9.6(2) van de Nationale Bijlage). Als er een (T) is aangegeven betreft het een toelichting. Zie onderliggende eisen. | Bijlage C (aanbevelingen voor het constructief detailleren van stalen brugdekken) Specifiek | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0257 | ROK-0257 | NEN-EN 1993-2 | Deze bijlage is Informatief, geen aanvullingen. | Bijlage D (kniklengten van staven in bruggen en aannamen voor geometrische imperfecties) | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0258 | ROK-0258 | NEN-EN 1993-2 | Toelichting op bijlage E van NEN-EN 1993-2 | Bijlage E (combinatie van effecten van belastingen op lokale draagsystemen en globale draagsystemen | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0259 | ROK-0259 | NEN-EN 1993-2 | De bijlage F is vervangen door eis ROK-00906. Bij de constructiedetails 1, 2 en 3 is een MDF (= Maximale DoorlasFout) aangeduid als 'h2' . Doorslag van de las aan de binnenzijde van de trog is niet toegestaan (tenzij het gaat om een goed en vloeiend hechtende doorslag vanuit een handmatig aangelegde grondnaad). De MDF mag gemiddeld 1 mm zijn met een maximum van 1,5 mm. | Bijlage F tabel NB.7 | Stalen bruggen | Staal | Ontwerpfase | Brug | ||||||
ROK-0260 | ROK-0260 | NEN-EN 1993-5 | Voor aanvullende eisen met betrekking tot ankers wordt verwezen naar de ROK aanvullingen bij NEN 9997-1, 9.4 onder “Controleproeven verankeringen” - ROK-0696. | 3.7 | Palen en damwanden | Staal | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0261 | ROK-0261 | NEN-EN 1993-5 | NEN-EN 1993-5, Tabel 4-2 moet voor eroderende omstandigheden veroorzaakt door afspoeling, zoals bij sluizen, worden vervangen door tabel T0261. Bij sluizen loopt zone C tot op de bodem; zone D is daar niet van toepassing. | 4.4 (2) | Palen en damwanden | Staal | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0262 | ROK-0262 | NEN-EN 1993-5 | Het plooigedrag van buispalen van combiwanden mag worden beoordeeld met CUR Rapport 211E, paragraaf 6.6.6 “Local buckling of primary piles in combi-walls”. | D.2.2 | Palen en damwanden | Staal | Ontwerpfase | Kunstwerk | ||||||
ROK-0264 | ROK-0264 | NEN 6786-1 | De verlangde constructieve levensduur van hydraulische cilinders met een boring groter dan 300 mm bedraagt 50 jaar. In aanvulling op NEN 6786-1, 2.1.5 (2) mag uitgegaan worden dat eenmaal tijdens de levensduur de afdichtingen en geleidingen worden vervangen. Staalkabels mogen tijdens de ontwerplevensduur van de constructie één of meer keren worden vervangen. Staalkabels moeten tijdens de ontwerplevensduur van een brug of de mechanische uitrusting van een brug of keermiddelen zoals sluisdeuren een minimale levensduur hebben van 50 jaar. | 5.2.7 | Beweegbare bruggen – overige regels waarin Eurocode 3 niet voorziet | Staal | Ontwerpfase | Beweegbare brug | ||||||
ROK-0265 | ROK-0265 | NEN 6786-1 | Als niets anders is vermeld, mag de benodigde bewegingstijd voor de noodaandrijving een factor 5 groter zijn dan die van de hoofdaandrijving. Een noodaandrijving is vereist voor het brug-bewegingsmechanisme, sluisdeurbeweginsgmechanisme en dergelijke. Voor het bewegingsmechanisme voor afsluitbomen, grendels en dergelijke is bij storing met de hand kunnen bewegen voldoende. Voor het noodbedrijf kan gebruik worden gemaakt van delen van het bewegingsmechanisme voor het hoofdbedrijf. Bij bruggen of sluizen met een electro-mechanische aandrijving moet het mogelijk zijn de bruggen of sluizen middels een handaandrijving af te stellen. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van delen van het normale |